woensdag 29 april 2015

Mijn beste vriend,


Het is niet het smeersel van de nacht

Die mij in mijn halfslaap houdt

En waarheidsgetrouw mengt, vriend

 

Hoewel ik slecht slaap, zoals je ziet

Zoveel purper zag je nooit nietwaar?

Zijn het geen waanideeën van mij

 

De bezichtiging van een doelloos brein

Het zal jou intrigeren; al die connecties

en verhaallijnen die maar buitelen

 

Je ziet vast, ze hebben geen einde

Kennen geen ultiem definitief, ze

Zijn gebaseerd op elke mogelijkheid

 

Oneindig verstrengelen ze, draaien

als haring om de simpele kern

en zoeken feitelijk naar antwoord, vriend

donderdag 23 april 2015

LA Living

LA living



Het hele gezin ging uit eten, het kleine telraam bleef thuis. ‘LA-Living, zo noemen ze dat’, zei mijn vader. Mijn moeder had vervolgens, fluisterend in mijn oor gezegd, dat het een smoesje van hem was -vader, zo zei ze, had promotie gemaakt op zijn werk.

Biefstuk werd geserveerd, voor hem, vrouw en kinderen kregen schnitzel. Ook zonder telraam kon de prijs worden berekend. Mijn zusje en ik lurkten wat verveeld aan flesjes Fanta, mijn moeder zat volledig opgedoft het taaie vlees te snijden en keek geconcentreerd naar de lap. Vader praatte honderduit over de kenmerken van LA-living. ‘Zo doen ze dat in Amerika.’

Toen het toetje geserveerd werd, keken we allemaal verlekkerd naar zijn Dame Blanche.

Mijn zus en ik mochten laat opblijven om griesmeelpudding te eten, met thee. Moeder had een grote pot gezet, van een enkel zakje. In zijn stoel, met de Telegraaf, dronk mijn vader genoeglijk een flesje bier.

Het vroor toen we naar bed gingen. Een boeket werd op de ruiten gevormd. Wij kregen sokken aan naar bed, vader mocht de kruik, geheel in stijl met zijn nieuwe leven.

Een paar maanden later stonk het huis nog naar sigaren, de dagelijkse Telegraaf lag onaangeroerd.  Moeder droeg haar schort, wij dronken thee, de ramen toonden bloemen.


De laatste keer dat ik mijn vader zag was twee jaar later, hij liep naast een blonde vrouw die ik niet kende. Ze foeterde op hem en balanceerde op hoge hakken. Ik weet nog dat ik dacht hoe onmogelijk het moest zijn om op die hakken te lopen. Misschien dat ze daarom zo boos deed tegen mijn vader. Ze had blond haar dat heel hoog zat, aan een koordje liep een poedel. Ik twijfelde even of het mijn vader wel was, maar herkende zijn stem –hoe verontschuldigend die op dat moment ook klonk.

maandag 20 april 2015

Boksen

Een touw is meedogenloos 
Zonder aspiraties vormt
Een paar handen compassie

Evenzo beton keihard is

En ook tot het bot toe
Als je hard valt

Water geeft nog mee
& leven ook,tenzij -
Er beton is, met touw

Dan verdrink je

Handen die compassie dragen
Of leven in de knoken 
Ballen vuisten 

Als ze geen meerwaarde geven
Aan al wat meedogenloos is





donderdag 9 april 2015

Wandelen. Naar de mensen toe

 

Acht kilometer wandelen

 

Dagelijks loop ik vier kilometer heen en vier kilometer terug voor een pakje sigaretten. Ruim een uur wandelen, zonder enige haast. 'Bezigheidstherapie ', zeggen sommige. Verder niets. De weg die ik neem is eender aan de weg die ik de dag daarvoor heb genomen. Er zijn weinig verrassingen te vinden. Links passeer je op de heenweg een begraafplaats die gebruikt zou kunnen zijn in films. Statig, oud, sereen. Op de terugweg passeer je hem rechts. Hetzelfde geldt voor de huizen die ophouden en de velden die verschijnen. En berken, een stoet aan berkenbomen naast de begraafplaats. Netjes in het gelid.

Soms draai ik muziek als ik loop, maar evenzo vaak niet, dan laat ik de gedachten de vrije loop. Het zijn gedachten die in een cirkeltje rondrennen en feitelijk niets toevoegen aan een oplossing. In zijn geheel genomen is het niet verstandig dagelijks acht kilometer te lopen als je werkt aan een probleem. Beter onderneem je dingen.

Wat mij het meeste verbaast aan de plek waar ik mijn onderkomen heb, is het complete gebrek aan winkels. Er is een cafetaria, een kroeg en daarmee heb je het wel gehad. De tijden van het cafetaria weet ik niet uit mijn hoofd en aangezien ik toch dagelijks mijn sigaretten elders haal zie ik de meerwaarde niet de openingstijden te achterhalen. Hoewel het praktischer zou zijn daar naar toe te gaan voor mijn rookwaar, zie ik er van af. Bezigheidstherapie, ziet u.

Sinds ik hier ben, heb ik niets zinnigs meer geschreven. Als de hersenen in cirkels denken is een ander onderwerp een metafoor voor wat je bezig houdt. Je komt altijd terug bij die eerste kerngedachte. 
Een wandeling waar andere mensen weggebruikers zijn, of mensen zijn die tanken, fietsen, of evenals ik wandelen, zouden een doorbraak kunnen zijn in het denken. Als je hen toelaat. Tot op heden is mij dat niet gelukt.

In kleine gemeentes groet men elkaar als men aan de wandel is. Ongeacht of ze elkaar kennen, knikken ze vriendelijk, stoten ze een welgemeend ‘hallo’ uit. Alles binnen het sociaal wenselijke. Ik doe daar niet aan mee. Schroom of zo. Interessante dingen zijn te vinden op de grond, zolang je maar kijkt –het liefst als er passanten zijn. Verdriet in de ogen kun je beter verborgen houden.

Straks zal ik weer gaan wandelen, heen en terug, acht kilometer in de benen om te kunnen roken. Ik zal geen steek verder komen met deze handeling, maar het dwangmatige neemt een vorm aan; zo, dat ik er inmiddels naar uitkijk. Ik stel mijzelf ten doel vriendelijk te zijn, verwondering te hebben en mensen toe te laten in mijn leven. Het probleem dat een oplossing zoekt is er één die mij geen definitief antwoord zal geven. Hoe ver ik me ook in het niemandsland verstop, er is geen ontkomen aan. De realiteit is niet iets waar ik voor zou moeten vluchten, een doel in het leven is iets om na te streven. Babystapjes. Eerst maar eens ‘hallo’ tegen de passanten.  

De tuin

 

Het uitzicht de tuin in is groots. De lengte van een voetbalveld, met her en der begroeiing. De tuin is mooi. Het raam waar ik doorheen kijk heeft een groot wit kruis, waardoor het geheel verdeeld wordt in vier gelijke vlakken. Aan weerszijden van het raam hangen lichtgele gordijnen, waardoor ik, met een beetje fantasie in Groot Brittannië vertoef, of ergens in de Ardennen, in ieder geval niet in Nederland. Dat gevoel wordt versterkt door het ontoegankelijke gebied, waar ik dagelijks ga wandelen.

Vanuit het raam kijk ik op de grote zwemvijver. In het water: de zachte rimpeling van een povere wind; de reflectie van bomen net voordat er blad aan zit; en een grote dikke mist.
Wattig. De walnotenboom prikt wat takken door het wit heen, het besef dat er meer is dan deze tuin, op dit moment, is niet aanwezig.

Ik vraag me het nut af van een enorm grote tuin. Een klein privédomein om in rond te banjeren en sigaretten te roken, of slechts te mijmeren, zou denk ik wel een meerwaarde kunnen zijn.
Toch, en ik wil niet ondankbaar of verbitterd lijken, komt dit uitzicht mij de neus uit. Elke dag zijn daar dezelfde bomen, dezelfde rimpeling van hetzelfde water, dezelfde schrijvertjes die over het water vluchten van de naderende gestalte die daar zijn rondjes loopt. Zou Monet dat hele waterlelieschilderij niet gewoon geschilderd hebben om juist dat beeld uit zijn knar te krijgen? Dagelijks die perfectie. Wellicht wel. Hoe vaak ik niet met een woord in mijn hoofd heb gezeten. Dagelijks, hetzelfde woord dat ineens voorbij kwam ‘Rododendron’, net zo lang tot ik het ergens in verwerkt heb, om er maar af te zijn.

‘Maar’, zo zal men misschien zeggen, ‘elke dag ziet de tuin er anders uit, nu weer eens mist, dan weer eens de rode gloed van de zonsondergang, om ineens weer groen en vol leven te zitten’. Goed punt zou je daar hebben. Zeker één om rekening mee te houden als ik naar buiten kijk, maar evenzogoed een drogreden. Het uizicht, vanuit deze kamer zou hetzelfde zijn. De veranderingen zullen miniem zijn onder het oog van iemand die elke dag kijkt. De wrange smaak van herhaling moet doorbroken worden.

‘Wat een ongelukkige man ben jij?’, ik hoor het je denken. Die verbittering, dat sombere dat jij als lezer niet in mij wil zien, zit in me. De gelatenheid waarmee ik alles over me heen laat spoelen. Alsof ik niet bereid ben stappen te zetten om deze situatie, waar ik thans in zit, achter me te laten. Natuurlijk doe ik dat wel, beter is het echter mijzelf ervan te weerhouden al te gehecht te raken aan deze ‘eenzame’ plek. Ik moet duiden waar ik terecht ben gekomen, voelen wat ik voel en vanuit daar moet het besef komen dat ik hier niet wil zijn. Zoals Monet zijn Waterlelieschilderij volgens mij heeft gemaakt –om afstand van het beeld te nemen.



Een stukje naar de mensen toe

Langzaamaan begin ik in het ritme te komen dat opzwepend genoemd kan worden. Misschien is het de zon, of misschien is het de vrijheid die ik mij permitteer mijzelf op een terras te zetten nadat ik een stuk heb gewandeld. Zo kan ik een biertje drinken en weer terug wandelen. Onder het mom van: als je jezelf niet kietelt, lach je nooit. Het aloude gezegde -doet het goed bij de verbitterde. En nee, ik ben niet geheel verbitterd.

Vandaag is de derde dag dat ik schrijf over de huidige situatie waarin ik weelderig vertoef. Hoewel de kerngedachte ‘liefde’ mij elke ochtend wekt als eerste gedachte en deze liefde mij bezoekt in de onrustige dromen; en zo ook op onbewaakte momenten ineens opdoemt zoals zij in de onstuimige geschiedenis was, kan ik inmiddels ook zeggen dat ik heb liefgehad. Dat is natuurlijk iets waard. Dat ik op haar zou wachten bijvoorbeeld. Het zal jou stom in de oren klinken, maar zelden, of eigenlijk nooit of te nimmer, ben ik zo overrompeld door wie dan ook. Ze heeft me bij de strot, nog steeds, en ik weiger te vechten voor ademruimte. Is dat masochistisch?

Ik heb vroeger veel nagedacht over het bestaan van ‘ware liefde’ en op het moment dat je daar niet meer aan denkt, het geloof in ware liefde weg is, staat ze ineens voor je neus. Vol energie, levenslust, vrolijkheid, drive, ambitie en nog wat superlatieven waarmee ik haar zou kunnen beschrijven. 
Een vulkaanuitbarsting. Een adembenemend landschap dat opdoemt nadat je de top van de berg hebt beklommen. De eerste keer vliegen. Een verfrissende plons in het koude water. Eveneens was het menselijk, te bevatten. Nooit heb ik haar op een voetstuk hoeven plaatsen, vaak hield ik mijn mond als ze langs me heen liep en ik haar zag stralen. Woorden waren niet altijd nodig om te beseffen dat ik haar liefheb. Nog steeds ja.

Noodgedwongen ben ik hier, een poosje nu al en ik weiger me hier thuis te gaan voelen. Hoe gastvrij de mensen waar ik woon ook zijn, dit is niet mijn huis. Het gebrek aan contact met de buitenwereld kan ik via social media nog enigszins rechttrekken, het echte menselijke contact niet. De dagen zijn lang, de minuten gaan traag en ik probeer zo laat mogelijk naar bed te gaan, zodat ik lang slaap en de dag al halverwege is als ik ontwaak. Vervolgens faal ik daarin en begint mijn dag gewoon als mensen die werken opstaan. Ik knaag een boterham weg, want dat wordt me verplicht. Ik drink koffie en rook een sigaret in de tuin onder toeziend oog van de schrijvertjes die wegvluchten op het water. Kikkers zijn er inmiddels ook. Daarna is er de leegte. Een leegte die alleen opgevuld wordt door de recente geschiedenis. Een geschiedenis die ik niet wil laten ontsnappen, waar ik mijn toekomst van wil maken.

Tijdens de wandelingen, langs het kerkhof, langs de berken en huizen en velden, denk ik na. Wat, waar en hoe? En ik vind niets. Er zijn geen oplossingen behalve de tijd die ik over me heen laat spoelen. Trage tijd, droge tijd, lege tijd. In mijn oren vecht muziek tegen mijn gedachten. Hoe harder de muziek staat, hoe beter het voor je is zou je denken; fout! Daar is Typhoon met zijn: 'ik heb issues maar in de kern ben ik bestemd voor je, jij hebt issues maar bent bestemd voor me’ en dan gaat de muziek uit. 
Laat me maar even niet aan je denken.

Helaas, kleeft aan alles een herinnering, of een vurige wens. De bloesem die bij menig huis in bloei staat, de balken in de achterkamer hier, de koffie die ik zet in de keuken met de indeling die gelijk is aan haar keuken, de muziek, de boeken, de kleren, de geur, kikkers, asperges, het eeuwige verlangen haar te zien, bij me te hebben. 

Elk detail haal ik me voor de geest, elke dag dat we samen waren, of niet, maar elkaar spraken. De woorden die we gedeeld hebben, de plannen die er waren. Dagelijks, elk uur van de dag en ik wil niet dat het ophoudt.

De zon schijnt buiten, het is officieel lente. Ik voel de energie in mijn lijf terugkomen. Douchen, naar de mensen toe. Dwars door die muur van pijn heen, maar laat haar eerst nog maar even toe in je gedachten en wacht.














woensdag 8 april 2015

De tuin

Het uitzicht de tuin in is groots. De lengte van een voetbalveld, met her en der begroeiing. De tuin is mooi. Het raam waar ik doorheen kijk heeft een groot wit kruis, waardoor het geheel verdeeld wordt in vier gelijke vlakken. Aan weerszijden van het raam hangen lichtgele gordijnen, waardoor ik, met een beetje fantasie in Groot Brittannië vertoef, of ergens in de Ardennen, in ieder geval niet in Nederland. Dat gevoel wordt versterkt door het ontoegankelijke gebied, waar ik dagelijks ga wandelen.

Vanuit het raam kijk ik op de grote zwemvijver. In het water: de zachte rimpeling van een povere wind; de reflectie van bomen net voordat er blad aan zit; en een grote dikke mist.
Wattig. De walnotenboom prikt wat takken door het wit heen, het besef dat er meer is dan deze tuin, op dit moment, is niet aanwezig.

Ik vraag me het nut af van een enorm grote tuin. Een klein privédomein om in rond te banjeren en sigaretten te roken, of slechts te mijmeren, zou denk ik wel een meerwaarde kunnen zijn.
Toch, en ik wil niet ondankbaar of verbitterd lijken, komt dit uitzicht mij de neus uit. Elke dag zijn daar dezelfde bomen, dezelfde rimpeling van hetzelfde water, dezelfde schrijvertjes die over het water vluchten van de naderende gestalte die daar zijn rondjes loopt. Zou Monet dat hele waterlelieschilderij niet gewoon geschilderd hebben om juist dat beeld uit zijn knar te krijgen? Dagelijks die perfectie. Wellicht wel. Hoe vaak ik niet met een woord in mijn hoofd heb gezeten. Dagelijks, hetzelfde woord dat ineens voorbij kwam ‘Rododendron’, net zo lang tot ik het ergens in verwerkt heb, om er maar af te zijn.

‘Maar’, zo zal men misschien zeggen, ‘elke dag ziet de tuin er anders uit, nu weer eens mist, dan weer eens de rode gloed van de zonsondergang, om ineens weer groen en vol leven te zitten’. Goed punt zou je daar hebben. Zeker één om rekening mee te houden als ik naar buiten kijk, maar evenzogoed een drogreden. Het uizicht, vanuit deze kamer zou hetzelfde zijn. De veranderingen zullen miniem zijn onder het oog van iemand die elke dag kijkt. De wrange smaak van herhaling moet doorbroken worden.

‘Wat een ongelukkige man ben jij?’, ik hoor het je denken. Die verbittering, dat sombere dat jij als lezer niet in mij wil zien, zit in me. De gelatenheid waarmee ik alles over me heen laat spoelen. Alsof ik niet bereid ben stappen te zetten om deze situatie, waar ik thans in zit, achter me te laten. Natuurlijk doe ik dat wel, beter is het echter mijzelf ervan te weerhouden al te gehecht te raken aan deze ‘eenzame’ plek. Ik moet duiden waar ik terecht ben gekomen, voelen wat ik voel en vanuit daar moet het besef komen dat ik hier niet wil zijn. Zoals Monet zijn Waterlelieschilderij volgens mij heeft gemaakt –om afstand van het beeld te nemen.



dinsdag 7 april 2015

Acht kilometer wandelen

Dagelijks loop ik vier kilometer heen en vier kilometer terug voor een pakje sigaretten. Ruim een uur wandelen, zonder enige haast. Bezigheidstherapie zeggen sommige. Verder niets. De weg die ik neem is eender aan de weg die ik de dag daarvoor heb genomen. Er zijn weinig verrassingen te vinden. Links passeer je op de heenweg een begraafplaats die gebruikt zou kunnen zijn in films. Statig, oud, sereen. Op de terugweg passeer je hem rechts. Hetzelfde geldt voor de huizen die ophouden en de velden die verschijnen. En berken, een stoet aan berkenbomen naast de begraafplaats. Netjes in het gelid.

Soms draai ik muziek als ik loop, maar evenzo vaak niet, dan laat ik de gedachten de vrije loop. Het zijn gedachten die in een cirkeltje rondrennen en feitelijk niets toevoegen aan een oplossing. In zijn geheel genomen is het niet verstandig dagelijks acht kilometer te lopen als je werkt aan een probleem. Beter onderneem je dingen.

Wat mij het meeste verbaast aan de plek waar ik mijn onderkomen heb, is het complete gebrek aan winkels. Er is een cafetaria, een kroeg en daarmee heb je het wel gehad. De tijden van het cafetaria weet ik niet uit mijn hoofd en aangezien ik toch dagelijks mijn sigaretten elders haal zie ik de meerwaarde niet de openingstijden te achterhalen. Hoewel het praktischer zou zijn daar naar toe te gaan voor mijn rookwaar, zie ik er van af. Bezigheidstherapie, ziet u.

Sinds ik hier ben, heb ik niets zinnigs meer geschreven. Als de hersenen in cirkels denken is een ander onderwerp een metafoor voor wat je bezig houdt. Je komt altijd terug bij die eerste kerngedachte. 
Een wandeling, waar andere mensen weggebruikers zijn, of mensen zijn die tanken, fietsen, of evenals ik wandelen, zouden een doorbraak kunnen zijn in het denken. Als je hen toelaat. Tot op heden is mij dat niet gelukt.

In kleine gemeentes groet men elkaar als men aan de wandel is. Ongeacht of ze elkaar kennen, knikken ze vriendelijk, stoten ze een welgemeend ‘hallo’ uit. Alles binnen het sociaal wenselijke. Ik doe daar niet aan mee. Schroom of zo. Interessante dingen zijn te vinden op de grond, zolang je maar kijkt –het liefst als er passanten zijn. Verdriet in de ogen kun je beter verborgen houden.

Straks zal ik weer gaan wandelen, heen en terug, acht kilometer in de benen om te kunnen roken. Ik zal geen steek verder komen met deze handeling, maar het dwangmatige neemt een vorm aan; zo, dat ik er inmiddels naar uitkijk. Ik stel mijzelf ten doel vriendelijk te zijn, verwondering te hebben en mensen toe te laten in mijn leven. Het probleem dat een oplossing zoekt is er één die mij geen definitief antwoord zal geven. Hoe ver ik me ook in het niemandsland verstop, er is geen ontkomen aan. De realiteit is niet iets waar ik voor zou moeten vluchten, een doel in het leven is iets om na te streven. Babystapjes. Eerst maar eens ‘hallo’ tegen de passanten.  






                                 

woensdag 1 april 2015

Sollicitatie: Programmamaker Lezen en Literatuur

Programmamaker Lezen en Literatuur


Geachte heer, mevrouw,

Hoe vaak zal het nu gebeuren dat op het juiste moment, de juiste dingen je onder ogen komen? Iets dat je ziet, registreert en voordat die registratie eenmaal ingedaald is, spelen de radertjes in je hoofd al in op de mogelijkheden die dat ‘iets’ je te bieden heeft –en jij dat ‘iets’.

Deze ochtend, ik was net wakker, zag ik in mijn mailbox een functie voorbijkomen die bij me past. Alsof iemand een functiebeschrijving had geschreven speciaal voor mij. Naadloos. 1 op 1. Een huwelijk dat wel zou passen. Een functie die mij een rijker mens zou maken, een functie waarvan ik zeker weet dat ik een meerwaarde ben. Competenties, liefde en wil borrelden op en streden om het hardst in mijn nog slaperige hoofd. Ik dronk een koffie en probeerde rustig na te denken. De juiste woorden voor een brief. Hoe is mijn CV? Zouden er heel veel kandidaten zijn? (waarschijnlijk wel). Kortom heerste er een opwinding die ik niet getemperd kreeg. Misschien nog steeds niet.

De functie die ik wens te bekleden is die van Programmamaker Lezen en Literatuur bij de bibliotheek Midden-Brabant, Tilburg. De bibliotheek is met een kentering bezig, ze zijn een weg ingeslagen om een meerwaarde te zijn in een digitaal tijdperk. De primaire doelstellingen verschuiven met de tijd mee, dat is prijzenswaardig, dermate dat ik daar mijn steentje aan bij wil dragen. Niet alleen uit liefde voor de literatuur en het lezen, maar eveneens omdat ik vind dat de bibliotheek een groot goed moet zijn in een verschuivend landschap. De rots die de bibliotheek in mijn jeugd is geweest (Blyton, Dahl, Hartman, Brusselmans, Mulisch etc.) zou het voor iedereen moeten zijn en blijven.

De vraag die ik mij stelde was; hoe krijg ik die liefde, mijn competenties en de absolute wil in een brief? Kort en zakelijk, een tikkeltje informeel en toch persoonlijk? Ik kan u zeggen dat ik die vraag nog niet heb kunnen beantwoorden. Wel heb ik gezeten om die brief te schrijven, mijn motivatie staat min of meer. Ik zal die motivatie alleen moeten herschrijven, het enthousiasme wint het nu van de ratio.

Tijdens de koffie die ik dronk kreeg ik het volgende idee. Waarom zou ik mijn enthousiasme beteugelen en plaatsen in een zakelijke vorm? Waarom zou ik niet juist dat enthousiasme inzetten om aan te tonen dat ik de geschikte kandidaat ben voor de functie die ik ambieer te bekleden? En welk risico loop ik als ik de opwinding niet beteugel? Een risico, veronderstel ik nu, die het waard is om te nemen.

Via deze weg bied ik de bibliotheek Tilburg mijn diensten aan (uiteraard zal er een motivatiebrief en mijn bijgevoegd CV verstuurd worden.)  Ik ben Bas Geeraets, voormalig stadsdichter van Veghel, mijn liefde gaat uit naar de literatuur. Vanuit die liefde stuur ik u deze brief. Als stadsdichter heb ik mij ingezet om de literatuur een plaats te geven, ik heb dat gedaan via een vijftal literaire avonden onder de noemer VERS. Allen waren zij succesvol. Bij de Week van het Schrijven in 2013 heb ik een tweetal avonden georganiseerd vanuit de bibliotheek in Veghel. Ik heb via social media een vast (landelijk) netwerk, ben enthousiast, ondernemend, gretig, gedreven en heb de absolute wil om voor de bibliotheek te Tilburg te komen werken.

Mijn wens, en doel is, dat de mensen die mij kennen en dit lezen, dit zullen beamen. Ik hoop u op deze manier te overtuigen dat ik de juiste persoon op de juiste plek zal zijn en tijdens een gesprek hoop ik u daarvan nog meer te kunnen overtuigen.

Hoogachtend,



Bas Geeraets