zondag 29 december 2013

Zelfrijzend bakmeel hou je niet tegen

Ze vraagt me dingen die langzaam binnensijpelen
Als ze binnen zijn zetten ze uit, gist doet het goed in warmte
-Wat wil je? Wat wil je nu?
-Ik weet het niet, ik zit zo vol met vragen

(Zelfrijzend bakmeel)

Ondertussen weet ik echter dondergoed
Dat vlijmscherpe messen deeg zagen in hapklaar
Afgebakken kadetjes liggen klaar voor verkoop
En ik veins niets te weten

Zo ritsel ik bussen door de nacht
Langs de lange weg; woorden te vergaren
drank te drinken in het ongewisse
Maar daarna, weet ik het niet

Ik zou vrij zijn en eenzaam
&
Zoeken naar jou
Je vinden en jij zou vragen
-wat wil je nu?

woensdag 25 december 2013

De dichter

De dichter draagt zijn illusie
Een warm exclusief bad
Waarin het waden, o het waden
zo heerlijk is

De dichter, hij is verknipt
Een zondaarzieke geest
Een verwijt aan engte
Waar hij breed is

Zijn woekerende brein
Pulkt in gaatjes zo klein
Dat geen mens -
Behalve hij

Zijn tobbe
Een illusie
Waar het vuil
De verwondering
Te boven gaat
En waar hij
Andermaal
Tot uw walging
Onderduikt




zaterdag 21 december 2013

Zoals in een dorp

In haar jurk fladdert ze door de straten
van een gewoon dorp met ruitjesramen
en rijtjeshuizen
welteverstaan

Het is schemerig omdat de schrijver
het schemerig wil hebben
ook miezert het lichte spetters
koud! -verdomme zeg

De vrouwenbenen glimmen in lamplicht
Meewarig kijken mannen, gelijk dat liedje
van Clouseau, maar de vrouwen
o de vrouwen

Ze klessebessen er op los
van ongehoord
tot zedeloos
en blaasontstekingen

maar zij fietst gewoon
door de straten
en is niet echt echt
maar zo'n idee

dat het elders groener is

vrijdag 20 december 2013

Neuken

Zo trek ik je wollen muts af
Zoenen we loopneuzen
Roodomrand gelaat
Elkaar

Trap je slipje uit en proef brandend leven
Slok je lentestromen op
Wil wederom in je kruipen
Dansen op je maat

Ik wil je adem volgen
Ik wil je omarming
Je opslokken met de mond
Ik wil je, wil je, wil je

De zomer komt
Wijdbeens aangeboden
De vakantie

Ik hijg op je vloed
Draal op je eb
We nemen in getijden

Palmbomen
Kokosnoten
Het zand heet

We doen de mutsen af
In vol licht

We doen dingen
Die we vroeger deden

Ik wil je stralend
Herfstbuien over kinderkopjes

Laat me glijden

Zoals weleer
Die weeromstuit

Landsgrenzen passeren
In zware lucht die-
Ons draagt

De onmetelijke diepte
Waar ik doordring

Wij niet
Wij gaan nooit dood
Van neuken

X

donderdag 19 december 2013

Tjokvol.

Het besef dat, vastomlijnde plannen
desastreuze gevolgen kunnen hebben
gedurende de realisatie van deze dag
dringt zich aan ons op

Een willekeurige zaterdag -immers- vul je
niet met moeten of kunnen, maar dient
altijd mee te golven met je gevoel en de
zekere wens

Wensen zijn altijd paraat, dat gevoel schakel je ook niet 1-2-3 uit, plan maar eens vastomlijnd. Je zult het voelen -het wringt van buik tot naad

Doch als je tot deze conclusie komt en het zaterdag zou zijn, dan was alles maneschijn en rozenbotteljam. Maar vandaag is vrijdag, gejaagd, vastomlijnd als zinnen zonder spaties.

Tjokvol.

maandag 16 december 2013

Best een drieste actie

Toen stonden ze op en gingen alles omvatten
Een hels karwei en -hoewel driest- een nobele missie
Ze verbannen eerst de taal die rijk was in zijn beperking
Omhelsden elkaar en vrijwel alle derden doofstom voor kritiek

Ze bliezen leven in schuren, in bossen, in pijn en roze liefde-
Want roze is liefde, die zo neigt naar rood
Ze bevroren water, smolten met handen en voeten wroeten in aarde en zwoegen in klei

Ze leefden met valuta en zonder en uitsluitend hadden zij seks met het internet
Ze gingen alles omvatten, nobel en driest

Ze streelden wat tijgers, maakten zuurtjes- drank, vraten, kookten, gestampte muisjes en droegen kruiden om hun twijgjesnekken

Ze hadden alles kunnen omvatten, neerwaarts, opwaarts en diagonaal. Naakt met alles van alles, staan ze tegenover elkaar
Ieder alleen
Niet samen
En nog
Nog snappen ze elkaar niet

Zwart

Ik wil het zwart
het gitzwart
Schrapend zwart achter mijn ogen
Het zwart van binnen uit

Ik wil de nacht
naast verlorene
innige omhelzingen, spuwend
in het zwart

dagen wil ik kleur zijn
kris krassend de energie
jeukende kleuren bij
stilzitten

Maar nu wil ik het zwart
en dagenlang kankeren
op al dat niet klopt
in inktzwart
doodzwart

Morgen geef ik kleur
(hoor)
aan geliefden
maar voor nu-
laat me stikken

in mijn zwart.

woensdag 11 december 2013

de eerste keer van een naamloos meisje

Er zijn altijd momenten van spijt. In dit geval laveert hij tussen spijt en vreugde. Het zijn niet zijn acties van gisterenavond die hem de spijt bezorgen, noch is het dat weke, lege gevoel in zijn lendenen. Had hij het allemaal wel moeten doen? Leek dit niet te veel op het bezoedelen van een zekere onschuld? Onschuld is in onze tijd geen gemeengoed meer. Aan de andere kant was er de tederheid. Zo zacht en lief, een dergelijke schouwspel resideert in geschiedenisboeken en dan vooral in de fictie. Niet in haar leven.

Op het kastje naast het bed ligt een bril. Opgevouwen en met glazen zo helder schoon dat hij zich afvraagt, hoe glazen zo helder kunnen zijn. Zijn bril was een ratjetoe, een schimmige plek vol bacteriën, maar wel een bril waardoor hij nog altijd meer zag dan zonder. Hij poetste zelf sporadisch, het ging hem immers om zijn blikveld. Niettemin kronkelt er in zijn hoofd, een aal, glibberig en moeilijk te vast te grijpen. Een losse gedachte die over de bodem schuurt.

In het volle licht was ze prachtig. Een blanke huid die rilde van spanning en kou. Haar onderbroek verhulde geheimen en haar borsten stonden recht vooruit. Tepels prikten in de lucht, ook nu ze haar onschuld weg probeerde te buigen door haar heupen naar achter te duwen en haar buik in een holle pose vormde. Hij zag schaamte, kippenvel en een rode gloed over haar wangen die hij niet snel zou vergeten. Zou zij praten, ze zou stamelen. Zijn taak was, haar op haar gemak te stellen.

Hij, met ongewassen blazoen, wist zich echter geen houding te geven. Zijn speelse blik werd er één van een zekere verering. Ogen spiegelde zich aan haar gêne. Zo ontstond een langzaam schimmenspel in het lamplicht van een plafonnière.

Niets meer, had ze aan alle wijze lessen van haar ouders. Niets meer, had hij aan de talloze snelle bedpartners uit zijn jeugd. Dit had een weinig met neuken te maken, of lust. Iets geheel anders nam bezit van deze ruimte. Het plafondlicht keek toe hoe een kamer zich vulde met onzekerheid. De vingertoppen die hij gedwongen in beweging bracht. Reikend naar haar hals, zijn ogen –nog altijd even schaamtevol- door de ruimte heen gefixeerd op haar naaktheid. Hij had misschien weg moeten kijken, maar had haar daar mee gekwetst. Stevige doch zachte borsten, nog nooit aangeraakt schoten onder zijn blikveld, de navel met daaronder donker donshaar, de rand van haar onderbroek, de onzekere dijen, knokige knieën en tenen met ongelakte nagels.

Een hand raakt de schouder aan. Ze lijkt te schrikken van deze aanraking. Rimpels in een spiegelend oppervlakte. Schrik vlamt in haar ogen, maar dooft als de vonk van een weigerende aansteker. De huid is koud, langzaam wakkert hij haar vuur aan.

De ogen vinden elkaar vertroebeld en wel, in het pure, waarvan men weet dat het bestaat.
Als hij omdraait duwt ze haar heupen tegen hem aan en hij kust haar kruin.

vrijdag 29 november 2013

Rijzende ster


Het leven is mijn aquarel
lafhartig meng ik me in
willekeurige interesses
en ik adapteer

Geleidelijk vloei ik over
in jou en kijk in je kleur
vastomlijnd word je nooit
want ik stroom weg op een wens

Het spijt me ook, dat je teint
een zachtroze was, en nooit vlezig/ vast
dat ik met beide handen streek
naar de volgende verwezenlijker

van futiliteiten
en een trede hoger
je doezelde in het paars
nog wat door, maar
bij blauw was je weg

Foetsieweg waren de gedachten
de rijzende ster schreeuwt om
aandacht.



maandag 18 november 2013

Een oranje muur

Zo zei ik haar dat ze naar paardenvlees rook
hetgeen zij bestempelde als de geur van rund
we bedreven de liefde daarna alsnog
niettemin leek het wat op ritme zoeken

Weldra zouden we trouwen en wonen in een huis
met een oranje muur die ik liever groen had gezien,
naast het bed stonden aan weerszijden verschillende lampen

De nachtkastjes leken wel een voorbode
hoewel we in de nacht onze verschillen vergaten
omdat we zo druk bezig waren perfectie te zoeken

We hielden het een poosje vol
tot we uit elkaar gingen
en we beide appeltaart roken

het licht scheen op dat moment
best mooi op de oranje muur.

zondag 17 november 2013

Stukjes van alle tijden

Stukjes van alle tijden
Scherven soms door de dag
Niet meer dan losse flarden, u
hoeft er niet bang voor te zijn

Als ze niet te plaatsen zijn, ze
ineens voor je staan, zwijgzaam
tekenend in je hoofd; soms fluisterend
zoals de levensles.

Of je uit het niets wild citeert
zonder besef van de auteur
die zonder wroeging stierf
uitgesmeerd over jouw papier

Stukjesscherven, zonder vaste vorm
De her-en-derretjes van je geesteskind
Onomstotelijke feitjes gedurende
een lyriek en opportuun moment

Nee, u! mijn waarde hoeft niet te vrezen
Krankjorum bent u allerminst -ook niet
als randen hiaten slaan, het causaal
verband verdampt.

Drink gewoon maar niet zo veel.


woensdag 13 november 2013

B O N F I R E

Voor Anky van Grunsven



Steek het vuur nog eens aan

Laat ons herleven in warmte

De gouden gloed van je vlammen


Mokerslagen van je hoeven

Hoe vederlicht je tred ook was

ze dreunde door in zenuwen


Stilzitten was zo lastig

Als je danste in het zand

bewoog je zilver naar goud


Je liet de maan verbleken

Met je meervoud


Je liet de nacht gloeien

Gedurende kou


Je reflecteerde vlammen

Op je spiegelende vacht


Steek het vuur nog eenmaal aan

Voor de nacht, de lange donkere

nacht die we betreden, in afscheid


donkere tijden zijn het

jij neemt ze weg

door in herinnering

je naam eer aan te doen

warmte geef je

Bonfire


Nog altijd

vrijdag 1 november 2013

Een goed huwelijk

Je koekt aan
Zo scherp
Dat snijden
Bloed geeft

Hoe romig zacht je was
Huid die leek te zeggen
Hoi-ik beweeg mee

Nu plak je aan bed
Rimpels en reliëf
Onder de dekens

Sappen zijn uitgedroogd
Uitgewaaierd ligt je stem
In die kenmerkende pose

Als er bezoek is
Gaat de deur dicht
Mijn balsemen is mislukt

Het spijt me lieverd

maandag 28 oktober 2013

Storm: 1987/2013

1987: Storm

Wapperend in de wind, hing ik
De lantaarnpaal mijn vlaggenmast
Aan de voet nabij de straat

Gooide gewicht in de strijd;
voor de meters terug naar huis
zocht naar gaten in de onwrikbare muur

Zelden sprong ik zo ver
Eenmaal los van de grond
Was het raden waar je zou eindigen
Gelijk het blad van de bomen

Twijgjes zijn zoals ik

De wind blies me terug, waar ik
omgekeerd zo hard ging, stond ik nu
in de oceaan, hartje zomer,
golven waren manshoog

Als ik sprong wist ik niet waar ik zou eindigen

2013: Storm

Het gras danst, zwiept en zwaait
De grote bos lavendel is een oceaan
Het blauwgroene blad opspattend water
-daar bij de Leest

De Aa is kolkend, in eenden zie ik mijzelf terug
Ze ploeteren voorwaarts, tegen de stroom in
De serene rust van de schommel is weg
Bij het passeren

Veghel treft een nieuwe wind, bomen lijken
te buigen als twijgjes, okerblad schildert
een wild leven; ik zie vogels eindelijk drijven
in de kolkende lucht

De twee kinderen die ik trek wapperen mee
kirren van plezier zoals ik dat deed
de bolderkar het schip, het dorp de oceaan
ik een leidende kapitein

terug. Vergewis ik me van de absentie
Het schip is leeg, ligt voor anker
Spring op de onzichtbare golven
Als de blaadjes

‘Niet wetende waar je zult eindigen’

Eigenlijk hoef ik nergens heen
De wind brengt me wel vandaag

woensdag 16 oktober 2013

Stroopwoorden / bah

Het plakt als spaghetti aan het slijm der dagen, waar vredelievende woorden hozen
In alle oprechtheid zijn zij niet de lijm waar je om wil vragen... om je toch bij hen te voegen en te vozen

Caramel tussen je tanden: met een bedoezeld blazoen lik je zoetigheid die er niet hoort
Staalborstels schrapen je gebit tot bloedende zoen, de beschermlaag verdwijnt als de tandarts morgen boort

Bronstig ga je straten op, krijst naar je naderende nacht en schenkt je koude weg
Bronstig verhit jij oren, met bedekte bustes / wat je daar onder verwacht voor je staat van beleg

Jij wil vrijen, beminnen, bezitten, plakken aan haar huid als zweet wil je in haar wonde zijn
Buiten zinnen zing je luid haar naam, hoe ze heet, nietig en klein

...aan je, kerft het staal door je huid, want je weet alles moet bloot
Daar hoor je niet, waar hoop sterft, wanhoop schiet er kuit, je eet haar zoet slechts uit nood

maandag 14 oktober 2013

De billen

De klei is dermate nat dat je er alle kanten mee uit kunt
Hij tracht haar andermaal te herscheppen
Maar weet feitelijk niets van haar

Eerdere beelden resulteerden in een onpersoonlijke tietenpartij
Een buik die natuurgetrouw –geen reet uitstraalde
Toch ploeterde hij voort

Niet zelden had hij een erectie tijdens het proces
Dan trok hij zich even terug
Spoelde handen in onschuld

Hij had zijn roede moeten laten, scheppen met zijn handen
Opnieuw moeten beminnen, ook met natte klei
Desnoods in zijn niksie, nakend dus

Zo gingen er maanden voorbij
zijn daden bleven achter bij zijn drang
wederom te klimmen tot het summum

In de nachten wist hij het zo goed
de huid onder zijn handen
haar zilte deken

haar vochtige dalen
met gras in volle bloei
de benen, haar borsten, zijdezachte...

Op maandag, bij de billen aangekomen,
de naad onder zijn pink
Wist hij haar weer voor zich te halen
Voelde haar kern in de palmen

Verder zou hij niet geraken
zo zakt hij ineen '
prevelend

een ode aan uw kont

maandag 7 oktober 2013

Kalken

Zijn mond bewoog strak door
Een stukadoor net voor zijn schaft
Op het laatste vlak - ongecontroleerd snel

Zijn stem schalde als opspattend kalk
enkel zijn doel voor ogen, foeterde hij
Alles moest echt af

Niet zag hij poreuze lippen
Barsten die hij voor lange tijd zou slaan
Noch zag hij anders dan zijn withete
blinde haat

Geen blik op
Mineralen uit glazige kristallen
Langs haar zilte hals

Stroomde krachtig een kreek
Steeds wilder en woester
Snikt het water, als opspattend kalk
Sloeg tegen damwanden
Sleurde verdriet mee
Stootte langs zijn laatste aanlegplaats

Die eindigt op het droge

zondag 6 oktober 2013

Gewoon in de bloemist

“Wat wil je eigenlijk doen”

“ik wil je tot het katoen
Je heuvels beklimmen,
Tanden in je roze rots
Dalen en kusjes schrijven
je huid zo zacht
Je prikkende haartjes
Daar waar zon zo weinig is
Op mijn wang stekende als ik
weg draai in een zucht
vingertoppen langs je heupen
in silhouet omtrekken
tekens van lust

Wil ik naar je bloem, diens
Nectar en steken als een bij
De delta beleven in reuk, tast
en smaak of verdrinken
In je lotus.

Wil ik dat je bevriest in de pose
Smelt op levensdrang

Wil ik dat je omklemt
Melkt, bevredigt

Wil ik vrij
Wil ik zonder angst
Wil ik vluchten
Van nu in jou
teder en glashard

Zonder gene
Zonder schaamte
Zonder broos
Samenzijn”

“oh”

zaterdag 5 oktober 2013

Mist

'Wil je naast me zitten?
In de mist ben ik wat ontheemd
Bang ook, dus kom je'

'Ik zie je niet, waar zit je dan
-voorbij de grens misschien
Van het toelaatbare?'

'Strek je arm maar uit
Ik reik je de mijne
Prikken er al vingertoppen door de mist?'

'Ik moet gaan nu, het spijt me zo.
Niet bang zijn, ik kom terug
Als de mist weg is en ik weer kom slapen'

Mag ik naast je zitten

Je wacht bij de trein -die geel en blauw is- op de maan
Goudgroen wens je een ieder toe, omdat het een gevoel is
Wind blaast zachtblauw en okergeel om je rode oortjes

Ze noemen je meisje, want ze kennen je naam niet
Steels stelen ze blikken, zo leuk, je jurkje en je glad gelakte schoenen
Die klik-klakken op het perron in de schemer -wappert op de herfst

Als de lichten ontbranden wordt alles oranje, je glimlacht daarom
Het doet denken aan jouw Thailand, bloemen, stralend stof
Je komt dichter bij de maan zonder het te zien

en even geef je een toeschouwer
ruimte voor bravoure
“mag ik naast je zitten”

woensdag 25 september 2013

Literatuur bij VERS / VIER




Literatuur in Veghel krijgt een steeds grotere plek. Na de succesvolle Week van het Schrijven georganiseerd door de Bibliotheek, volgt nu VERS / VIER–een literaire avond. VERS heeft zich de afgelopen drie edities laten kenmerken door een grote diversiteit. De avonden blijken steeds weer een succes en tal van mensen komen er met plezier naar terug. Stadsdichter Bas Geeraets weet het publiek voor zich te winnen door telkenmale weer een goed programma neer te zetten. Onder de vleugels van Kunstgroep de Compagnie, wordt alweer de vierde editie georganiseerd.
Om aantrekkelijk te blijven, is deze editie gekozen voor een breed programma. Zo zal Thomas Heerma van Voss (de Allestafel, Stern)optreden, komt Luuk Koelman (Columnist van o.a. Metro)voordragen en zal Ingelise de Vries (Chef –ThePostonline Cult –Leven) komen vertellen over haar aanraking met literatuur en haar wens een boek te schrijven, of juist niet. Ook voor poëzie is plek, met Daan Mol die, tijdens VERS 2 het publiek voor zich won met de band Contra Contra. Als kers op de taart is er zelfs een mystery guest (hoe spannend is dat) Bas Geeraets presenteert de avond en wellicht eist hij ook even de microfoon op.
VERS is een avond voor jong en oud, gratis en daardoor zeer toegankelijk. Het leuke aan een literaire avond met de insteek van VERS, is misschien wel de ongedwongen sfeer die er hangt. Auteurs zitten gewoon tussen het publiek, er is plek voor een drankje en een praatje, maar bovenal is het heerlijk luisteren naar het gesproken woord.

tot zaterdag


VERS zal gehouden worden a.s. zaterdag 28 september 2013. Om 20:00 bent u welkom en omstreeks 20:30 begint het programma aan Galeriecafé ‘De Afzakkerij’ aan de Noordkade. De toegang is geheel gratis en voor informatie kunt u terecht bij: tmsgeeraets@gmail.com

vrijdag 20 september 2013

Participatiesamenleving gone wrong



In de bus ben ik het niet eens met de rijstijl van de chauffeur. Ik zie rondom mij: af en aan zuchtende gezichten, geweeklaag en mokkende mensen. Als participant tijdens deze busreis, neem ik het heft dientengevolge in handen. Ik stap op de buschauffeur af, plaats zijn handen op de correcte wijze aan het stuur, neem hem zijn mobiele telefoon af en sommeer hem iets sneller te gaan –we rijden immers op een snelweg nietwaar?

Ik participeer dus ik heb bestaansrecht. Het zou potdomme wat zijn zeg als je de dienstdoende chauffeur alles zou laten doen.

Achter mij zijn mensen het er echter niet mee eens, ook zij willen participeren, participeren is namelijk het nieuwe afzonderen. In mijn rug ontstaat een opstootje. Ik draai me om en laat me ook hier niet vangen door desinteresse en haak nu, met een rechtse directe en een welgemikte muilpeer, in. Ziet u hoe ik participeer? Ondertussen heeft de berijder van het gevaarte er genoeg van en trapt op de rem. Iedereen doet mee op dit punt en een oud besje klatert van haar stoel, met zijn allen buitelen we over elkaar om de vrouw op te tillen en op haar terug op de stoel te zetten.
“ZO KAN IK TOCH NIET RIJDEN”, blaat de chauffeur.
Niemand is het op dit punt nog met iemand eens. Er wordt geschreeuwd en de bestuurder kan zijn werk niet meer doen. Als gevolg staan we dus een kwartier lang stil en is iedereen te laat op zijn plek van bestemming.

Een stilstaand gevaarte als een bus op de snelweg is, bovendien ook nog eens gevaarlijk, zo denken verscheidene medeweggebruikers en ook zij parkeren her en der over het asfalt, auto’s van elk soort pluimage. Een kalende grijze man in een duur pak (krijtjesstrepen) stapt uit en baant zich een weg door de schreeuwende menigte. Zijn natuurlijke leiderschap valt echter in het niet, doch bij het woord ‘bonus’ draaien mensen zich om. In het kader van participeren eisen zij gedeelten van de bonus, zij willen participeren in de bestedingsruimte die deze man zich kan veroorloven. In ieder geval wil de buschauffeur dat. Zijn zware baan wordt onderbetaald en nu moet hij ook nog eens iedereen als participant dulden. Op de snelweg ontstaat een grote vechtpartij, die ontaard in veel schade. Tot een vrouw roept dat ze nu toch echt moet bevallen. Omstanders tillen haar naar de berm en stropen haar onderkleding van haar af, iedereen helpt mee, maar voor de vrouw is dit niet het beste. Er ontstaat een gedrang om de barende vrouw, een man, wat plomp, struikelt over een pol en belandt bijna op de buik van de vrouw.

Ik participeer dus ik heb bestaansrecht.

Als ik mijzelf echter even afzonder van deze algehele malaise, even naar adem hap, rinkelt mijn telefoon. “Ja, met …… …….., je had hier al een uur geleden moeten zijn, dit is al de derde keer deze week, je hoeft niet meer te komen”. Kokend van woede draai ik me om, ik zoek de bankdirecteur en zijn poen.

Nog even mompel ik, dat bij een goede participatiesamenleving een goede bestuurder nodig is, anders kom je te laat op je werk, draai me vervolgens om naar de menigte en doet wat mij is opgedragen, ik ga op in het nieuwe participeren.


zondag 15 september 2013

Zo.

Zo draait hij cirkels
Om een afwasmand
Zo klaart hij klusjes:
een heel ander moment

Zo maalt hij in zijn hoofd
Droomt zachte sprookjes
Verklaart ze nietig
Maakt van geluk –ongeluk

Zo vreest hij het meest
Als hij dronken was
En wakker wordt
Maar echt wakker dan

Hittebestendig was hij nooit
De korst brandt snel
Kraakt bij het verse vlees
Dat hem blootstelt

Laat het dat zijn
Dat hij niet wil tonen
Zo!
Laat hem maar

donderdag 5 september 2013

Een monoloog eindig je met ondergoed.


“Nu ik zo ver ben gekomen en u zult denken: vanaf waar dan? -hetgeen later waarschijnlijk aan bod komt- kan ik melden dat ik hier zit met een deur open, een sigaret aan en nazomerend een klein beetje loom nog, wat rondhang. Dat mag op gezette tijden, immers ben ik in de veronderstelling dat als je nergens de rust neemt je ook nooit daadwerkelijks tot iets nieuws komt. Noodzaak is er natuurlijk helemaal niet, om tot iets nieuws te komen. Daarmee stellende dat sommige zaken prima zullen blijven gaan zonder verandering. Ikzelf heb daar meer moeite mee. Persoonlijke verrijking vind ik best wel belangrijk. Uiteraard had een wandeling gedurende de ochtend niet misstaan, maar dan had ik de muziek op mijn koptelefoon aan moeten passen en dat op zich is al een opgave die me op dit moment iets te veel lijkt. Het moment, daar bevind ik me in en daar wil ik nog even sluimeren.
Overpeinzingen in het algemeen zijn niet verkeerd, zo zie ik in dat mijn leven uit faalangst bestaat. Vele dingen zijn louter om angst aan me voorbij gegaan. Links en rechts wordt je dan al vrij snel ingehaald, het stompt ook af. Ziet u een grote draaikolk voor u, zo eentje als in bad, bij het weglopen van het water? Enfin, uw fantasie zal groter zijn dan die van mij, metaforen gebruiken om iets duidelijks te maken komen soms nogal clichématig over.

Sommige van u zullen denken dat, wat ik thans doe, mij niet uit enige penarie zal helpen, wellicht niet eens verder helpen. Op je gat zitten en zelfgenoegzaam roken terwijl je onbeweeglijk in je binnenste wroet, doet al gauw denken aan een zondaar die niet weet wat hij met zijn tijd moet doen. Een lamlul. Een persoon in zijn eigen cirkeltje. Anderzijds zou dat doorbreken van de cirkel onherroepelijk leiden tot een gedwongen opname. Het zou te snel gaan en hij zou zich pardoes in situaties bevinden waar geen kruit tegen gewassen is. Toch heeft het effect, een realiteitsbeeld te creëren zonder enige inmenging. Een eerlijk beeld van jezelf schetsen is immers niet zo makkelijk. Niet op de laatste plaats moet je door sommige barrières heen. Normaliter ga ik daarvoor wandelen, maar zoals ik zei is dit moment van bezinning de beste manier voor mij op dit moment. Ook als ik zonder koffie zit trouwens.

Weet u bijvoorbeeld dat ik niet naar de kermis durfde, zelfs niet onder de rokken van mijn moeder? Niet omwille van de attracties hoor, die kon ik op mijn jeugdige leeftijd wel waarderen. Welk kind is niet aangetrokken tot de lampjes, de knuffels in piepschuim, het zwieren-zwaaien en rondjes draaien. De kermis is een uitdaging voor het fysieke gestel, waar anders zweeg je door de lucht. De kermis voor een kind is een grens verleggen. Maar ik durfde niet, omdat ik bang was voor de andere kinderen die naar de kermis gingen. Bang voor het gelach, bang voor de eventuele klappen die mij ten deel zouden komen. Je zou kunnen stellen dat ik op jonge leeftijd enigszins last had van een paranoïde geest. Dat overkomt sommige en het is hard werken dat opzij te zetten.

Naast dit alles ben ik niet competitief genoeg ingesteld. Snel is er het gevoel dat anderen meer kans maken dan ik. Een tijdje loop ik gelijk op, maar ik houd het niet vol. Ik hoef niet de beste te zijn, maar wil het wel. Zoiets. Dat is ook iets. Vaak (en dat is tijdens wandelingen) probeer ik een streep te trekken, er is genoeg gesold. Maar altijd kom ik weer tot de conclusie dat het de ander niet is die met mij solt, nee joh, dat doe ik zelf. O hoe openhartig en vrij ben ik toch naar u toe. Het doet bijna pijn.

Over vrij zijn gesproken, soms moet je alle schroom van je afgooien. Een keer krijsen en met je blote billen over straat durven lopen in het heilige geloof dat de consequenties gering zullen zijn. Impulsief ben ik er genoeg voor, ik zou het nu zo maar kunnen doen. Echt hoor! Ik dreig niet. Helaas val ik dan als een plumpudding ineen, simpelweg omdat ik wel bang ben voor de consequenties. De buren in deze woonwijk zullen denken, praten en waarschijnlijk –hen kennende- de politie verwittigen. Ik ben toch al zo’n vreemde, afwezige snuiter. Uiteindelijk lachen ze in de vuistjes. Natuurlijk was ook dit een metafoor, ik weet het wel, u kunt het beter dan ik, het uitstippelen van een fictief verhaal om duidelijk te maken dat er altijd beren op de weg liggen bij een plan. U kunt duidelijk weergeven dat de consequenties van een acties altijd in het vooruitschiet liggen bij elke daad. Ik ben daarom trots op u. Over mijzelf denk ik nog even genoegzaam na, met een sigaretje en zonder koffie.

Als je stil blijft zitten, roerloos, kan je niets overkomen. Zonder actie zou er geen reactie zijn, maar het uitblijven van die reactie is op zich zelfstaand al een reactie. Eureka lieve mensen! Dat is het, dat houdt me tegen, het feit dat ik niet precies in kan schatten wat de reactie op iets zou zijn, houdt mij tegen iets te ondernemen, want de reactie zou in ieder geval een slechte zijn –in mijn optiek. Het is me al vaak genoeg overkomen. Dat is het, dat is het! Mijn cirkel is rond, ik ga voor de gedwongen opname, want ik weet waar de crux zit. We schieten maar door naar de startblokken in dit geval. Zo! De sigaret doven in de asbak, van het getergde zitvlees afkomen, ochtendjas af en als de wiedeweerga naar boven. In mijn hoofd zitten de plannen, poedelnaakt beginnen we bij de juiste keuze voor het ondergoed.”

zaterdag 31 augustus 2013

Een gevallen generaal

Het bot kraakt op plekken van inslag
Gespleten is niet echt een goed woord
Eerder gebarsten –geknakt komt naderbij

Je schreeuwt het uit als er gelaten naar je gekeken wordt
Waar je eerst nog fier overeind stond, hang je nu aan de treurwilg
Weet je nog dat we je allemaal zo’n held vonden, dat we

Daarover oreerde je graag, je cassis met wodka links
Groteske bewegingen met de rechterhand –en blaten
Soms keek je in de spiegel, schalks knikte je lachend

Je las zo veel, zei je, maar werd nooit echt gegrepen
Door niets, altijd kon het beter, meer zoals jij zou doen
In zwierige letters zou je urgent forceren & nagels over naakte huid

Tot het bloed.

Geknakt lig je, tranen biggelen, de schreeuw neigt naar stilte
Op een bed van gesplinterd glas, draai je jezelf naar de wond van je moeder
Je roodomrande knieën kussen je kin, je armen klemmen je enkels

Mensen zien een hoopje, slechts even
Daarna zien ze niets
Ze vergeten

Wie je was
Wat je dronk
Wat je las

dinsdag 20 augustus 2013

Filebedicht

Drommels denkt hij
Gestaag glijdt hij over stroperig asfalt en kijkt
Naar mooie vrouwen –althans naar de hoop op een
Een rode chevrolette met open dak
Met een man en een klein beertje aan de spiegel
Wappert zijn haren en vrij vrouwelijk ook
Maar mist het elan en ook is de knuffel too much

Toch hij lonkt dat het een lievelust is
Naar tienermeisjes in een bus die stilstaat
Zoals de bus sinds de uitvinding stil is blijven staan
Prepubers giechelen en maken foto’s van wapperende haren
Wapperende haren kunnen niet schuilen; ook niet
Achter de acheruitkijkspiegelknuffel

Op facebook wordt iets geplaatst, een klein lief beertje
Een man staat stil, vloekt onrustig, vloekt heel hard
En op twitter komt er een nieuwe foto
Met een bijschrift behorend bij een heethoofd
Ondertussen wordt het de chevroletteman te veel
Hij haalt zijn piemel uit de broek en laat nog meer haren
wapperen
Niemand doet iets, niemand kan ergens heen
De man zwaait met zijn rode hoofdje
Slaat zijn stuur er mee en bepoteld te pook

De file, hij staat er weer in
Drommels.

maandag 12 augustus 2013

Tafelpoot

Op vier poten rust een tafelblad
Op het blad rusten dingen en spullen
Een beetje een slordige tafel is het
Rommelig zogezegd

Op het blad –of net daarboven
Zwijgt een huwelijk al geruime tijd
Temeer omdat hij weg is
En zij naar het werk

Vanavond zal er aan gegeten worden
Al dan niet bij kaarslicht
Tot de mogelijkheden behoort ook:
Het stoten van één van de ledematen;
Het morsen van sappen of vlees of saus;
Het tillen van glazen wijn om te vergeten;
Scheldwoorden, minnekozende fluisterzinnetjes;
Koffie en ijs toe, wellicht wat fruit;
Ellebogen; bestek; van alles

Misschien kijken ze elkaar in de ogen
Hij beschroomd in zijn halsstarrigheid
Zij in de kunde van haar goede wil
Op een tafel rust een ritueel
Dagelijks met minieme verschillen

vrijdag 9 augustus 2013

Op rijm dichten

Stacy vraagt of we het op rijm kunnen doen
Gewoon naakt; elkaar strelen en kijken
Ik doe mijn best en balanceer op een enkel been

Stacy draagt ondergoed van zuiver katoen
Haar huid heeft de kleur van levende lijken
Wankel was mijn wil; ik zakte er door heen

Stacy wil rijmen -zegt ze telkens weer
In haar wezenloze ritme mis ik alleen de Poëzie
Ongedwongen: sijpelt weg tijdens mijn anti-climax

Het strakke stramien en keurslijf voeden mijn afkeer
Ik mis de rauwheid en proef haar zilte ironie
Zij vraagt slechts, zullen we nog een keer... straks

Op een enkel been kan ik niet vluchten
Stijf en hard legt hij de wil op
Met een 1-2-3 brengt hij Stacy –die van rijmen houdt.

Per seconde één van haar zuchten
Op mijn 1-2-3, 1-2-3 klop-sop-sop/ klop-sop-sop
Schreeuwt zij sonetten en laat het mij volkomen koud

donderdag 18 juli 2013

Niets nieuws

‘Heb jij nog de was uit de wasmachine gehaald?’ vragen die er niet toe doen. Ze worden wel gesteld, maar ze doen er niet toe. Ik probeer ze te negeren. Deze zaterdag wil ik gewoon een vrije dag. Ik zit achter mijn laptop en speel een spelletje. De bedoeling van het spelletje is alle verloren voorwerpen in New York City te zoeken. Er zit een irritant deuntje in het spelletje waardoor ik blijf spelen. Repetitief. Ik blijf ook spelen omdat het spelletje zich in New York afspeelt. Ik zoek een hoefijzer in Central Park. Ik heb nog ongeveer nog 6 minuten en dan zal ik opnieuw moeten beginnen. Het is zaak dat hoefijzer te vinden.
‘Weet je ik kijk zelf wel!’, weer reageer ik niet. Het is niet dat ik het niet hoor, maar ik heb geen zin om te antwoorden. Ik houd me doof. Ik hoor de deur opengaan en hakjes over de stenen van ons pad. Flarden van woorden duiken door de muziek heen. Ik weet dat het verwensingen zijn, maar ik maak ze zo ongedaan. Ik moet eerst dat hoefijzer vinden.

Bij de thee in de middag zit ze tegenover me. Ik kijk naar haar terwijl ze een blaadje leest over de mode en de mannen. Ik heb zin om op te staan en haar met volle kracht tegen haar hoofd te stompen. Ik denk dat ze zou schrikken. Ik denk zelfs dat ze van haar stoel zou vallen. Zal ik vervolgens het blaadje tegen haar hoofd gooien? Nee, schoppen denk ik. De wegen van de toekomst, zijn onduidelijk met betrekking tot vervolgstappen. Misschien spuug ik op haar, vervloek ik haar of troost ik haar.
‘Waar denk je aan?’vraagt ze mij. Ze voelt mijn blik uiteraard. Ze voelt altijd alles.
‘wat er in je blaadje staat?’
‘Oh, ik zat naar dit jurkje te kijken, vind je dat niet mooi?’
Ik laat mijn esthetische blik over de glossy pagina van het magazine gaan. ‘Ja, dat vind ik wel mooi.’
Ze zet haar glimlach op.

Op maandagochtend fiets ik naar het werk. De regen klatert in diagonale lijnen grove cirkels op het asfalt. Ik corrigeer, zet strepen door de cirkels. Met fikse tred reken ik af met de foute antwoorden. Op het werk kom ik doorweekt aan. Leg mijn spullen tegen een ladeblok, loop een rondje weekend, haal een espresso en neem plaats achter mijn bureau.
Ik staar naar twee zwarte schermen en drink mijn espresso heet. Mijn buurman komt binnen en we hebben kantoorhumor. Het is lachen, gieren, brullen. Als hij weg gaat sta ik op haal nog een espresso en zak in mijn bureaustoel. Ik vertik het om mijn computer aan te zetten. Ik pak mijn telefoon en check mijn huismail. Of ik een grotere penis wil, of ik geld wil investeren in een online casino, of ik een functie ambieer in Leiden. Godbetert Leiden. Dat doe ik al genoeg. Ik gniffel. Ik hoor de liftdeuren en voel de aanwezigheid van mijn manager. Ze komt even binnen en praat weekend. Het was goed, het was leuk, het is altijd te kort. Ik zet mijn computer aan. Ik zet meteen weer mijn computer uit, sta op pak mijn spullen en loop naar mijn manager. ‘Heb jij even tijd?’

Buiten besloot ik het op een rennen te zetten.
Ik kwam nooit meer terug.

zaterdag 13 juli 2013

Vlak naast ontwaken

Dat moment van ontwaken, net daarnaast
Daar dansen dode zwarte vogels
Een macabere ochtend vol

Ze werpen schaduwen in elk blikveld
Kwetteren luid, zonder koppen
Ontspringen de dans van negeren

Bij neerslag hoor je repetitief een plof
In het echt klinkt dat als zijnde:
Plof-plof-plof-plof-PLOK

Die laatste viel op de zandbakrand

Zo net naast het ontwaken,
Daar vertoef ik graag
Omdat ze daar zitten

Ik ben pas wakker bij de PLOK

donderdag 11 juli 2013

Spinazie a la blub

Kleuren verhaspelen 't avondbord
tenen worden langzaam koud
Er rest nu niets dan etmalen

Langzaam springen lichten aan
‘niet alleen op straat
Maar koddige lampjes boven de kruin

Wetende dat de vloer zo koud is
Dan eten in de mond
Gaat de kampioen kokhalskauwen
Sluipvoets naar de gang

Schouders schudden sudderlapjes
Benen bibberen brocolli
Het is maar één keer spugen
en dan.

Dan naar bed

maandag 8 juli 2013

dans les cercles




Uiteindelijk roeren we ons,
Schrijven we dagen weg onder omstandigheden en
Benoemen wij hen die de namen mogen dragen:

“Maandag was het vandaag” laat ze optekenen
Niemand die haar kent –desolaat in de ruimte
Klinkt het wat krijsend, met die echo

“Donderdag” de man die diens vrijdag
-anders noemt, al is het maar omwille het
‘o zo verdiende verlof’ en bijbehorend bier

“Op zondag fluister je”, steekt ze door stilte
zwiept en zwaait deuren, alsof zij zelf de wind is:
voor de aandacht en de bejegening van dramatiek

Uiteindelijk roeren we ons allemaal

Of vermoedelijk
Kent u hen niet,
die kermen in uw vergetelheid
Die onopvallend dansen in uw volle balzaal

Naast je plassen ze in het pissoir, doch staar jij
naar een eigen ijkpunt, waar het voor jou
de dag is die je prijst, en om die reden alleen al

Beroert in cirkels













.

maandag 1 juli 2013

Als je echt over grenzen denkt

Dit stuk is geschreven naar aanleiding van het volgende artikel:

'De Vlaming zegt 'ja' of 'neen'. Bij de Nederlander is het altijd: Lekker!'
Door Guido Everaert, geplaatst in de Volkskrant van 26 juni 2013.

Als je echt over een grens denkt.


Jammer, zo kan ik het betitelen. De wekelijkse schrijfsels van de schrijver Guido Everaert in de Volkskrant en De Morgen. (Of andersom, want het maakt mij namelijk niet uit) Voor zover ik heb begrepen is er tot nu toe maar één column in deze reeks verschenen en wat mij betreft mag het daar wel bij blijven.

Guido Everaert schrijft wekelijks een stukje over de verschillen tussen Nederland en België. In zijn eerste artikel komt hij niet voorbij de bekende clichés. Dat is zonde. Zonde vind ik het vooral omdat wij, als taalgenoten en buren misschien meer van elkaar kunnen leren, dan de geldende clichés uitvergroten en zo een wig te plaatsen op de landsgrens om vervolgens langdurig te wrikken totdat er barsten ontstaan en Nederland, gelijkend Engeland, wegdrijft van het vasteland, waardoor onze landen gescheiden, een dermate grote afstand van ‘de ander’ hebben, zodat we eindelijk van elkaar verlost zijn.

Waarschijnlijk zijn de bedoelingen van de heer Everaert prima, wil hij op een amusante manier de verschillen kenbaar en inzichtelijk maken. Echter zijn het verschillen die in de volksmond reeds bekend zijn. Wat Everaert doet is louter de discrepantie tussen de Vlaming en de Nederlander herdefiniëren. Dat wil zeggen, hij giet de bestaande verschillen in een ander sausje, maar zegt daarin niets nieuws. Althans in zijn eerste artikel is dat.

Bij het lezen van deze column http://bit.ly/12jmw8G heb ik ook bij sommige momenten het idee, dat ik niet de tekst van een Vlaming lees, maar die van een karakter -de mens. Een mens die in de ochtend niet zo vrolijk is. Een mens die ‘lekker’, ziet als het opleuken van het ‘ja of nee’ en daar persoonlijke problemen mee heeft. Ik zie een meisje, de tegenpool van het karakter zoals hierboven beschreven.. Een meisje, open en spontaan, met haar hart op de tong. Daar mis ik het verschil dat de heer Everaert aan wil stippen. Dat wat ik zie (en lees) is een botsen van karakters. Geen verschillen tussen twee landen.

Begrijp me niet verkeerd, de verschillen zullen er ongetwijfeld zijn, niet alleen in de taal, of in de uitspraak, maar vast ook in de opvattingen en levenswijze. Echter vraag ik mij af waarom deze verschillen juist uitvergroot moeten worden? Het is namelijk niet leuk en gemakkelijk bovendien. Antropologische verschillen zijn zelfs te vinden tussen naburige dorpen die, na een gemeentelijke herindeling onder de noemer van één gemeente verder gaan. Zou de verbroedering werken om juist het verschil tussen de mensen aan te stippen? Ik heb het idee dat je daarmee dingen eerder kapot maakt, dan zorgt voor iets nieuws en iets leuks.

Hardop vraag ik me dan ook af wat de insteek van De Morgen en De Volkskrant is? Willen zij verbroederen? Willen ze de lezer aan het lachen maken? Of willen ze benadrukken dat wij nooit samen door een enkele deur kunnen? Ik mis de boodschap, nee, sterker, ik lees de volgende boodschap: België en Nederland zijn zo verschillend dat, als wij kleuren waren wij zouden vloeken en derhalve niet gelijktijdig vanuit een kledingkast aangetrokken kunnen worden, zonder de lachers te voeden om de povere keuze die, duidelijk niet kan.

Wat een gemis. Een gemis omdat in Nederland de sympathie voor Vlaanderen juist zo aan het groeien is. We kopiëren er, als Nederlander lustig op los, met programma’s als Man Bijt Hond, De Slimste Mens, en zo voort en zo verder. Verhip, zelfs K3 heeft Nederlands bloed, bij expeditie Robinson lopen Vlamingen en Nederlanders ook door elkaar. Vanwaar dan het aanstippen van de verschillen? Of ze nogmaals benoemen?

Misschien mis ik de crux, moet ik niet afgaan op een enkel artikel? Wellicht moet ik de samenwerking die ik naarstig in Vlaanderen zoek, bij voorbaat al laten varen. België waar het talent even groot is als in Nederland. Mijn wens om de verschillen weg te poetsen en een verbond te vinden. Waarom zou ik moeite doen, als twee prominente kranten meewerken aan het uitvergroten van minieme verschillen? De bruggen die ik wil slaan over de landsgrenzen liggen toch op een fundament van eigenaardigheden–los zand.

Toch gooi ik mijn kont tegen de krib. Hoe dieper de wig geslagen zal worden in de komende artikelen, hoe harder ik zal trekken om die wig daar uit te krijgen. Ik doe dat als noorderling bij voorkeur met een zuiderling, wier of wiens ideeën simpelweg overeenkomen met die van mij, simpelweg omdat wij inzien dat er gelijkenissen zijn, die vele malen interessanter zijn dan de bekende verschillen. Weliswaar is dat moeilijker dan het duiden van een bestaande discrepantie,maar het is dan ook ‘lekkerder’.


zaterdag 29 juni 2013

Proza

Ze heeft ogen, twee stuks die ik zelden zie
Ik zoek er naar -want ze zijn de zomer
Ook als het winter is, of desgewenst herfst

Lieverd ik bewaar je daar, stop je in een kastje
Een handig formaat, maar moloch in de kamer

Als ik dan in de ochtend rook en drink
Koffie welteverstaan, kan ik niet anders
dan de gekleurde kaften strelen

Weet ik dat zij zich verschuilt, misschien wel slaapt
tussen de papieren dekens van de boekenkast

In elk geschrift vind ik haar terug
Soms door een lang zoekwerk
Lees ik er overheen als ik moe ben

Ze is ook zo introvert, soms exponent
aan het zwijgzame, maar altijd –en dat is echt zo
Echoot ze nog wat na in mijn hoofd

Het nabootsen van liefde
Lukt soms zo goed













Bas Geeraets

vrijdag 21 juni 2013

Titelloos

Hij stond op, wou dolgraag zijn eerste woorden
Poëzie bedrijven als innige liefde
Op de ritmiek van zijn sigarettenrook
Woorden beminnen

In bed fluisterde de eerste zin, zacht en teder
Met de rest in het kielzog
Een woelige casus als scribent in het hoofd
-eenmaal beneden

Briefje met taken, de knop voor de koffie
Her en der ligt troep van het kroost
Ongeopende brieven en je pinpas
Is zoek.














.

woensdag 19 juni 2013

Mis me als ik er ben




Ik zal nooit opgroeien –zo staart hij naar zijn evenbeeld, op het ronde glad van een aan de muur bevestigde glasplaat. Beide handen leunen op het marmer van de wasbak. Hij voelt de druk op zijn schouderkom, hoe de botten het gewicht zo gunstig als mogelijk proberen te verdelen. Kort laat hij zijn hoofd hangen om vervolgens mistroostig naar zichzelf te kijken. Een gezicht afspeuren naar hoop, maar verdrinken in de droefheid van de waterige ogen, ogen die zijn ziel andermaal roeren. Tranen zwellen op, maar hij weet ze met geleende kracht terug te duwen. Een overstroming blijft uit. Bij het hervatten hoort zijn stem –ik ben een man –hardop.
–Een man!
De toiletruimte toont sporen van tijd, excessief gebruik en het gebrek aan precisie als er drank in het spel is. De voegen van de tegels zijn rouwranden onder de nagels van de automonteur. Vuil en stof klitten als ongewassen dreadlocks rond de rand van de wc-pot en waaieren uit over de grond. Het glazuur van de tegels is uitgesleten, voeten schuurden hen, braaksel beet de bescherming weg. Achter de pot ligt het vocht van talloze mannen in te drogen. Een stuk wc-papier dronk er gulzig van en ligt als een echte dronkenlap, verzadigd op de vloer.
Met zijn voorhoofd leunt hij wat onvast tegen de spiegel. Verdriet en bezopen tranen vechten nog om voorrang maar delven het onderspit tegen zijn plotse woede. Woede die kwam als een ongenode gast op een feestje, de bril onder zeek, schreeuwde tegen de toiletspiegel en zich vergewiste van een voorraad drank in de koelkast.
-wat doe ik hier?

Dat hij eigenlijk thuis had moeten blijven, was natuurlijk waar. Zijn onrust had hij moeten verbloemen, net zo lang tot het ongedurige weg was. Negeren was de beste remedie. Edoch, dat glas wijn dat hem had moeten bijstaan, bleek olie op het vuur. Het onvermogen om stil te blijven zitten, een jager in rust te blijven, werd bevestigd toen hij zijn vrouw een zoen op haar voorhoofd had gegeven en had beloofd het niet te laat te maken.
Bij de deur had hij echter nog even getwijfeld. Eventjes, maar hij had de klink al in zijn hand.

Bekenden waren er niet echt bij binnenkomst. Wel de gebruikelijke mensen die hij knikjes gaf of angstvallig probeerde te vermijden. Meer dan een handjevol zullen het er niet geweest zijn. De klok gaf aan dat het nog vroeg was. Ongeduld liet zich kennelijk ook niet beteugelen.
Aan de toog bestelde hij twee bier, een ritueel dat hij in het leven had geroepen tijdens drukke avonden. Nooit lange wachttijden, altijd wat te drinken. Van lieverlee was het zijn handelsmerk geworden, twee biertjes te bestellen. Sinds je in de kroeg niet meer mocht roken, bleek het ook nog eens praktisch, voor de vingers en wat je met die dingen moest doen.
Hij klokte het eerste biertje weg alsof het een glas melk was dat op moest omdat hij anders ergens te laat zou zijn. Een witte snor werd achtergelaten.
Toen hij tijdens zijn tweede glas de kroeg andermaal rondkeek, zag hij dat in ieder geval Dikke Theo binnen was gekomen.
Dikke Theo was vermaak, de man ademde plezier. Een ras-entertainer zonder dat hij er eigenlijk iets voor hoefde te doen. Gewoon zitten en praten, meer deed hij niet en dat deed hij elke avond opnieuw. Na een beetje rondgelopen te hebben, nam hij met een rood aangelopen hoofd plaats op een kruk, draaide zich naar de aanwezigen en begon willekeurig vragen te stellen aan hen. Bij elk antwoord dat hij kreeg, ging hij los. Bulderend van het lachen vaak. Gewillige slachtoffers lagen aan zijn voeten en spuwden tijdens het spontane lachen vaak hun drank uit de neuzen. Het is echt zo.
Dat zou je toch niet willen missen?
Of Elisa, de wonderschone Elisa, wier lippen betoverden. Elisa die ogen droeg als toermalijn. Paarlemoeren nagels droeg. Elisa die opgetrokken was uit het fijnste fluweel, billen had als perfecte bolletjes vanille-ijs. Zij was er vanavond niet, wat een aderlating was.
Bij het bestellen viel hem op dat het niet druk was. Zijn klok liet hem niet in de steek en gaf aan dat het elf uur was geweest. Normaliter zaten hier toch altijd een man of dertig tot veertig binnen. Ayden was er niet, Tim ook niet, ook was het meisje waarvan hij de naam niet wist er ook niet. Dikke Theo was zelfs al weer weggegaan.
Ach, twee bier en het zal wel drukker worden. Hij bestelde er nog twee, nog twee en nog twee. Al wat hij dronk er kwamen geen bekenden binnen. Het bier zonk naar zijn benen.
Het bier steeg naar zijn hoofd. De avond liep de honderd meter horden in recordtijd. Van vreugde naar pirouette.

De man stapt van zijn kruk, een vaste plek naast het spotlicht, in zijn schaduw. Hij valt bijna, maar op heuphoogte weet hij ergens grip te krijgen. Zijn hoofd tolt. Het valt niemand op. Ook de aanwezigen niet. Graag wil hij bij hen horen. Hij moet zo om ze lachen. Elke avond probeert hij het weer. Zijn onrust laat hem niet met rust, ergens moet hij bij horen. De glimlach naar Elisa van drie dagen eerder, die de lach beantwoorden met verlegen neerlaten van ogen om voorts een handje in de lucht te steken, was redding, houvast tijdens dronken verliefdheid.
Maar ze kenden hem niet, wilden hem niet kennen. Hij dronk, zij negeerden. Misschien was het ook gewoon verlegenheid dat hem aan de kant liet staan, als laatste zou hij gekozen worden.
Twee bier dan maar, hij zou ze laten zien dat hij hier thuishoorde.
Twee bier en dan pissen.

woensdag 12 juni 2013

Ik noemde haar Herinnering

1.
Mijn zwartboekje vlamt
Kortstondig is hij te heet
Een maand nu toch al

2.
Vuurvaste handen heb ik nooit gehad
Doch langzaam’
tem ik ze –stroomsgewijs
Glijden zij onder zacht koud water
Nadat ik ijs in mijn vlerken hield

3.
Nu vingers vuur grijpen
Vlammen modelleren voor de haard
& diens gezelligheid
Blijkt ‘t kleinood geen blaren te schrijven
Op de palm

Tijd verstrijkt

4.
Een adressenbestand van jaren
Uitgestreken asresten over heilig brood
Staan namen in roet geschreven

5.
Sissende gedachten
Gebrandmerkt in fijn geschreven lijntjes
Noemde ik haar
Herinnering
wier sterretjesvuurwerk
altijd zou blijven
en blijven
en blijven
en blijven
vonken














.

vrijdag 7 juni 2013

ODYSSEE



Ze bouwen legosteden
Een geambieerde tuin op Het Zuid
Geflankeerd door een hoge zon
Smeer je veiligheid

Verder, buurwaarts verkast aangekoekt vet
Een kleefman en een klootzak bovendien
Rent als ongedierte –plakkerige staart
Tussen zijn benen

Op Pools grondgebied dansen ze
Balanceren ze de dag met blikken bier
De armen op elkaars schouders
In naakte lijven lees je reflectie

De brandgang woekert onkruid
Stapvoets staat daar slechts
Het buigen en zijn gezucht
Woest wensend om wijksteun

Midden in dit microbestaan
Zit ik –met mijn pet en mijn pen
Schrijf ik me terug naar de stad

Overigens

Overigens, mocht u de verhalen en gedichten die hier onder staan in uw bezit willen hebben –handgeschreven, met een persoonlijke boodschap- dan is dat uiteraard mogelijk.

Voor €10,- ontvangt u ze in een keurig handschrift. Vergezeld met een korte persoonlijke boodschap zal uw tekst per post verzonden worden en heeft u toch iets unieks.

Voor meer informatie over deze knotsgekke actie:
tmsgeeraets@gmail.com

vrijdag 31 mei 2013

Eén koning te rijk

Drommen aan eksters op een grasveld
Groen werd uitgebannen, er blonk niets
wat gestolen was, ook de dauw liet zich
In dit geweld niet zien, ondanks dat het
Een vroege ochtend was, gedurende een jaar

Gekrakeel kwam slechts van vijanden
Hier niet aanwezig maar aan de overzijde
Waar zij met lede ogen de weg versperd zagen
Onomstotelijk onbegaanbaar zonder vleugels
En het lef te vliegen door een ijle lucht

Ook jouw wens daar te geraken, waar zij
Immer zeggen dat het groener is, dwars
Door de barrière heen, het omhullende rag
Stoot maar zeg jij jezelf, stap naar voren
Vandaag toch zeker, wijken ze wel

Zwart-wit geblokt begon de ochtend
In dit dievenspel, vol strijdende partijen
Bandieten en criminelen lagen er op de loer
Torenden paarden in blinkend zwart,

Ivoorwitte lopers sloegen genadeloos vooruit

Voorstel aan een onbekende



Door de wolken heen gaf de zon marmerlicht
Schepen voeren aan met klandizie
Contouren waren zichtbaar op een ranke oceaan

Wij spraken niet met elkaar
Keken slechts vanaf een herontdekt muurtje
Jij nam een boek ter hand en schonk wat koffie in

Onderwijl ik mijn benen liet bungelen
Het marmer naast wolkennerven feller werd
En schepen aanmeerden in de provisorische haven

Spraken wij nog altijd niet

Doch tikten wij, een tergend langzaam
Verkennende woordjes op onze telefoon
Als vingeroefening en herontdekking van

maandag 27 mei 2013

VERS III



Op 1 juni 2013 vindt de literaire avond VERS III plaats. De entree is gratis. VERS is een avond zonder poespas, zonder verhogende drempels, zonder schroom en met drank geroezemoes en imposante stiltes. Vers is een avond voor iedereen, toegankelijk, meeslepend, gezellig en imposant. De avond start om 20:00 en het programma is voor u samengesteld uit de volgende personen:

VLERK+DEVRIES
Boekvoorstelling: Vlerk+deVries, "Je traverse la montagne. Taferelen op weerspraak”. Vlerk schrijft in Vlaanderen en deVries fotografeert vanuit Nederland. Twee grafisch ontwerpers dieelkaar ontmoetten op een grafische studio in Bergen op Zoom. Taferelen in tekst en beeld gingen draadloos over en weer, en verklonterden tot een boek dat de stratigrafie van de (zelf)observatie archiveert.
Na de voorstelling ligt hun boek ter inkijk en te koop. Naar aanleiding van VERS III maakten ze ook een verkorte editie van hun boek. Een echt hebbeding!

http://jetraverse.devriesr.nl/

RENATE BREUER
Renate Breuer groeide op in alle uithoeken van Nederland maar woont intussen langer in België dan ze ooit in haar moederland heeft gedaan. Tot welke nationaliteit ze nu eigenlijk behoort, was haar lange tijd een raadsel en tegenwoordig een zorg. Schoonheid en gruwel zijn universeel, dus inspiratie vindt ze overal.

Sinds 1995 werkt ze voor de Vlaamse televisie en in 2008 verscheen haar eerste roman ‘Sletten & prinsessen’. In mei 2011 werd haar tweede boek ’13.’ gepubliceerd.

http://renatebreuer.com/home/

SABINE KARS
Het heeft nogal geduurd voordat ik op mijn plek viel en wortelde.

Jarenlang is door mijn ‘verpakking’ het lezen, laat staan het schrijven, voor mij niet tot
nauwelijks mogelijk geweest. Al voelde ik wel sterk dat het echt bij me hoorde. Ik vier dan ook
dagelijks dat de beperking daarin inmiddels is afgenomen.

Ongeveer anderhalf jaar geleden besloot ik een ruk aan het roer te geven en, met nog maar
nauwelijks zinnen op de meter, volledig voor het schrijverschap te kiezen. De woorden in mijn
hoofd de ruimte te geven, ze vrij te laten.

Nu wil en kan ik niet anders meer.

Ik heb gemerkt dat mijn schrijfhart het meest uitgaat naar de poëzie.
Daar ligt mijn middelpunt. Daar wil ik zijn. En vanuit daar zet ik mijn passen naar buiten.
Elke stap is mooi, maar gaat voorlopig nog wel gepaard met een behoorlijk droge mond en
zwiepende enkelbanden. Dat geldt zeker ook voor het betreden van de planken, waar ik me
sinds kort aan waag.

Maar men zegt dat alles went…

http://sabinekars.nl/

CINDY FLEUR
Sommige mensen halen adem: ik schrijf.
In mijn beleving ben ik in feite altijd al een schrijver geweest. Als kind verzon ik altijd al liedjes en teksten, maar ik kon nog niet schrijven en had bovendien moeite met lezen. Hierdoor heb ik lange tijd alles moeten onthouden wat ik aan teksten bedacht, en dit was simpelweg onpraktisch voor een taal actief brein zoals het mijne.

http://highlightupdate.wordpress.com/

TOM LIEVENS & BAS GEERETS (onder begeleiding van) MARCUS POULUSSEN

Een collaboratie

Tom Lievens
Woont op een berg ergens tussen Barcelona en Manresa. Heeft alles laten staan, behalve zijn deerne en nazaten om aan zijn debuutroman te werken die voor het ogenblik een kleintje met mayonaise gedoopt is. Het eerste kleine stapje naar uitgeven zou kunnen gezet zijn. Won een wedstrijd georganiseerd door Literair agentschap Sebes & Van Gelderen.
Los van de roman schrijft hij reportages voor P-Magazine en een wekelijkse column voor apache.be, een nieuwssite die zich perfileert, ik citeer: Journalisten met een scherpe pen en een weerbarstig karakter schrijven over wat er echt toe doet. Nieuws, analyse, opinie en satire. Kritisch en ongebonden. Omdat het nodig is. De redactie is samengesteld uit professionele journalisten voornamelijk afkomstig van de Morgen.Behalve schrijven praat hij nu en dan ook op vrt radio1. Daar is hij actief als correspondent voor Catalonië.De rustige, verantwoorde helft van ons duo is Tom Lievens, ik dus. De volledige losgeslagen kant is Van De Pot Gerukt, ik ook dus. In blogland al een aantal jaar actief.

http://tomlievens.be/

Marcus Poulussen
(28 juni '67, Volkel) Marc was vele jaren één van de drijvende krachten achter Jazz in Plock – en nu ook achter deze band. Als muzikant is hij bijna helemaal autodidact, afgezien van een aantal jaren sax- en dwarsfluitles bij Tony Peters. Podiumervaring deed hij vooral op bij een hele rits amateurbands, vanaf de Booze Brothers en Que Pasa tot aan de Rhythm & Soul Connection en de Sonic Blast BigBand en natuurlijk Five Elements

Bas Geeraets
Is de gemeentedichter van Veghel, organisator en presentator van de literaire avonden VERS, freelanceredacteur bij Wegener, stukjesschrijver voor joop.nl, proza en poëzieschrijver bij DeLeunstoel.nl Heeft tal van ambities en wensen en omdat ze allen in zijn hoofd zitten en er uit moeten schrijft hij daar over op zijn blog.

http://basgeeraets.blogspot.com/

Tot slot wordt er in de Week van de Amateurkunst een workshop Proza en Poëzie in Veghel georganiseerd. De beste enkeling of de beste twee, krijgen de kans het verhaal dat zij schrijven voor te dragen.

vrijdag 24 mei 2013

Zomerliefde


De eerste kennismaking met haar was raak, alsof het doel trof. In een enkele seconde had zij mij op mijn knieën. Verbrokkeld lag ik, over de paden die zij ooit had bewandeld, verspreid. Ik was niet meer diegene die ik ooit zou zijn. Als kind was de vluchtige blik op haar, gelijk: wens, verlangen en obsessie. Haar rijkdom, naast mijn povere bestaan maakte van mij de stom geslagen, verbouwereerde jongenman, die ik jaren zou blijven. Ik zou moeten groeien om haar, met vingertoppen te mogen betasten, of haar in te ademen, zoals dat mijn wens was.

Haar naam wist ik niet.

De tweede ontmoeting bleek een gadeslaan. Haar betreden en leren kennen, bleek in deze aangewakkerde warmte, binnenin, niet mogelijk. Je liep een kamer in. Een drukbezocht feestje, waar je ieder een handje schudt, maar net diegene mist. Zij het per ongeluk. Zij was even naar het toilet. Even drinken pakken, of had zichzelf net even afgewend van het geroezemoes om toch even een een-tweetje te hebben met deze of gene. Je mist haar op een haar, te schrander om haar te tikken op de schouders, vanwege je flater. Het is jouw fout, jouw hand stak je niet uit naar dit wonderschone schepsel.

Gangpaden fluisteren haar naam, de zon streelt haar huid.

In de gestalte van de nacht, valt zij op. Duizenden mensen huisvest zij, zo niet miljoenen. Een ieder zou je zijn, ben je zelfs –deze nacht. Je laat je voeren alsof zij straten heeft, bezoekt de stegen en haar gelegenheden tot drinkgelach. Je knieën schrapen over haar grond, als jij haar niet opvalt. Je drinkt door, je drinkt meer en schreeuwt de schreeuw van de wanhopige. Ze glipt door je vingers. Haar mag je niet omarmen. Haar ondergrond is te glad, je glijdt er gemakkelijk vanaf. Je wordt bestolen van je eer, waar je veiligheid en geborgenheid zoekt. Onder haar oppervlakte is het heet. Een hitte die naar buiten komt in de zomer, als je haar eindelijk betreedt. Dan blijkt dat haar muren te heet zijn om te betasten –behalve in de nacht, als je haar naam nog eenmaal schreeuwt

Barcelona.


woensdag 22 mei 2013

kattenkostenplaatjes

Ik schrijf dagen in kernkwaliteiten
Latijn prijkt boven de pagina van kunnen
buiten reflecteert het weer

er heerst regen,


Ze slaan door –de regendruppels
feitelijk staat het huis al onder water
dan moet je wel herdefiniëren

Vaak denk ik dat het leven fijner is als
ook de poes is overleden
geen gemiauw meer

Hoe kun je een kat houden?
die zijn niet zo van zwemmen
of water überhaupt

ook zit je met een
kattenkostenplaatje
naast natte voeten

dinsdag 30 april 2013

KRONINGSGEDICHT



Vaak dachten we sprookjes
Die starten met honderd en één
Schoten: zijn slechts de intrede
Over een vlak, rijk land
Waar u heerser bent

Wij herkennen, gedurende de jaren
In u, ons –de onbeteugelde
gereserveerde, man met fouten
die, goedlachs groeit, erkent
en leeft in zichzelf –met ons

Gelijk wit paard en prins
Op tribunes- als vader
&
In zijn kersverse rol

We zien slechts een mens
Thans onze Koning

In Oranje Ranja-straten
Huldigen wij u als hoeder
Onderwijl u de credenstafel
En regalia beblikt met
Gekleurde-Nassau ogen

We vieren sprookjes
Ze zijn echt, vandaag
Onder een luid applaus
Mogen wij er deel van zijn

Leve Koning Willem-Alexander!


maandag 29 april 2013

Hemel(s)lichaam

Er heerst stilte in een groot huis. Alsof het huis opgeslokt is in de maag van het heelal. Zweeft tussen de zielloze, waterloze, en mensloze hemellichamen. Buiten is het donker. Ze bedenkt zich dat het goedwel waar kan zijn, dat het huis is opgenomen in een amorfe gelei die haar beschermt tegen de buitenwereld. Ze hoopt er stiekem op.

Het zijn haar nagels die op beide plekken in de matras striemen angst weergeven. Links in het badstof vier, rechts ook vier. De duimen waren naar binnen gevouwen bij de daad. Tranen liepen aan weerszijden over haar jukbeenderen neerwaarts en kleurde haar kussen een tint donkerder. Haar neus, die door velen als verfijnd wordt genoemd, was rood rond de randjes en glom van zilt vocht. Haar bovenlip jeukte, zweet stond tussen haar borsten.

Vingertoppen, de zijne, streken door het haar dat zij zo had laten vallen, speciaal voor die avond. Een jurk aangetrokken na wikken en wegen. De spiegel gaf kritieken.
Zij zou zich weer mens voelen onder de mensen. Ze had haar best gedaan om op tijd te komen en was met een kleine vier minuten te laat, uiteindelijk ‘fashionably late’ gekomen. Bij het treffen was zijn glimlach zo groot geweest. Haar ogen schoten verlegen naar de vloer, een houten, passend bij het etablissement.

Ze hadden de hele avond gepraat. Hij dronk niet veel en verzande niet in de gedwongen etiquette die een avond onecht konden maken. Niets was gespeeld. Gespekt van achterdocht had ze zich laten verwennen door zijn blik, zijn woorden streelden haar ego en ze voelde een roes over zich heenkomen. De eerste aanraking en de blik van verstandhouding die zij in elkaars ogen vonden gaven een bevestiging.

In bed draait ze op haar zij. Ze trekt haar knieën tot haar borsten. Ze rilt en opent haar ogen om de tijd te verifiëren. 00:21 ze moet nog minimaal 7 uur blijven liggen alvorens ze haar douche op kan zoeken. Buiten blijft het donker. Vlekjes voor de ogen als het hoofd zich naar het plafond wendt. Daar staan geen antwoorden. Er is geen zachte stem die haar zegt dat het goed zal komen. Dit heelal is een vacuüm van de vrouw, haar hutje op de heide.

Het hoofd duwt ze snotterend in het kussen, ze duwt haar knieën dichter tegen haar borst, knikt haar hoofd op en neer en ontspant de gewrichten van haar benen af en aan. Ze gedijt op de stromen aan tranen.

Buiten zweeft het huis verder. Een opwaartse spiraal, gewichtloos voelt alleen zij nog de ketenen van de zwaartekracht. Ze klemt zich vast aan het bed, het huis draait om de as.
Ze braakt in haar bed, schreeuwt het uit. Nooit zal ze nog het huis uit komen.

De man bracht haar naar de auto, gaf haar een zoen op een blozende wang. In euforie omklemde beide handen de auto, een stem zong hartstochtelijk mee op dat wat de radio te bieden had. De melodie belangrijker dan de woorden. De volgende omwentelingen van de aarde verliepen in fast forward. Zij zag de man, hij zag haar graag.

Zijn handen gleden nu over haar naakte onderrug, hielden even wacht op de overgang naar het vlees dat meegeeft bij de aanraking. Zij stond, hij zat op het bed. Een ruwe kin prikte op de onderbuik, vingers haakte aan kleding en stroopte. Ze zweven een dag lang. Zij proeft zijn smaak, hij zakt weg in die van haar. Ze fluisteren elkaar woorden. Geven elkaar alles.
Zij schenkt hem kinderen, hij haar een bestaan. Mensen onder de mensen.
Dan gaat hij dood, zuigt het huis alle ademruimte weg en trekt ze haar deken om zich heen. ‘over minimaal 7 moet ik opstaan’.

donderdag 25 april 2013

De eerste dagen van frisse liefde

Ik ga even de deur uit lief
Het duurt niet lang
Weldra ben ik terug
Ik hoef maar tot de hoek

Droog je tranen maar meisje
Jij bent het die met bomen speelt
Nestjes bouwt, toppen scheert
Jij bent vrij als ik weg ben

Ik hoef maar tot de hoek
Het duurt een uur, ook
op straat zal ik je zien
In de ijsjes van kinderen
De hoge madammehakjes
In mijn glaasje bier

Lief ik ben zo terug
Ik heb mijn lijstje
Zal de kaas niet vergeten
Drink enkel een biertje
Met Chris, je kent hem wel

dinsdag 23 april 2013

Een setting tussen een meisje en een jongen



Een fruitsapje en een te dure koffie, stonden op een tafeltje in het licht van de nazomer. Het glas en aardewerk kregen een omhelzing van een ietwat frisse wind. Achter het glas fruitsap zat een meisje, voor de koffie een jongen. De jongen zag het meisje nooit eerder, het etablissement was alleen bekeken door er langs te lopen en had daarbij een indruk op hem achtergelaten. Dat was eerder, nu hij er daadwerkelijk zat bleek het een plek van argusogen te zijn, uiterlijk vertoon was belangrijker dan de ideeën die in de mens schuilen. Hip and happenin’. Binnen: een slecht georganiseerd orkest, een kakofonie aan solisten die, buiten zichzelf geen oren hadden. De man en de vrouw van het gelijk. Ogen schoten naar elkaar om te keuren. De jongen was er één van het idee. Bij het binnenstappen leek hij een maat of zeven te klein. Hier hakkelde zijn woorden om een tafel dan ook.
‘Gelieve eerst te reserveren’
Uiteindelijk bleek buiten plek te zijn, buiten, waar zij als aapjes aangestaard konden worden door de Haute Cuisine die binnen nietszeggende gesprekken, hangende over high tech snufjes, of kreukloze witte vellen, hadden. Het had de jongen een goed plan geleken hier te gaan zitten. Zijn nieuwsgierigheid en de praktische ligging van deze vesting hadden hem over de streep doen trekken. Ook voor haar was dit een makkelijke locatie. Ze kon het gewoon bewandelen.
De jongen had niet veel tijd, niet de zeeën die hij liever had gehad om dit ideeënmeisje te leren kennen. Toch had hij besloten om deze afspraak door te laten gaan. Hij moest zijn angst omzetten tot daden. De enkele reden om iets te overwinnen. Onder zijn oksels stond het zweet, zout en alcohol van de avond daar voor. Het probleem met hem is dat hij moed indrinkt om angstig te ontwaken. Niet rotsvast de stappen, eerder de stappen die hij zet op grote hoogten. Zijn handen bezweet om een nabijgelegen leuning of balustrade. Hij had overwogen om het treinstation in te wandelen, niet meer terug te komen. Haar te laten zitten. Zij zou hem er op aangesproken hebben. Zijn naam zou door het slijk gehaald worden. Er was ook niets te verliezen. Het meisje had geen interesse in hem als mogelijke bedpartner. Hij had geen interesse in haar als bedpartner. Dat is toch een angel die als een zwaard van Damocles boven elke afspraak tussen een man en een vrouw hangt. Nu deze angel er niet was, stond het hem vrij met haar te praten.

‘Gaat het wel goed met je’, slokje fruitsap.
‘Ja, het gaat goed’
‘Je lijkt zo anders’.

De jongen verhult zijn angst, doet alsof het door de drank komt. Hij voelt zich geen vis in het water, noch een vis op het droge, nee, eerder een vis die is gevangen door een jongen van 9 die, met zijn vader voor de eerste keer is gaan hengelen bij een willekeurige plas, beet heeft gehad, en de vis, in dit geval deze jongen, in een emmer met water heeft laten glijden en hem, onzeker over zijn toekomst, achterlaat in een te kleine ruimte voor zijn volle wasdom. Zijn volle wasdom, bij de gedachte gniffelt hij.

Het meisje neemt het voortouw, met enthousiasme prijst ze de jongen. Een jongen die verder is dan een ieder. Een jongen die weet wat hij wil, het zo goed doet. Hij wordt er bijkans verlegen van, maar spoort haar aan door te praten. Ondertussen worden er sigaretten opgestoken en krimpt de tijd die resteert. Zenuwen schatten langzaam de situatie in, voor hen is hier geen werk meer.
‘Weet je, ik wil zoveel mogelijk mensen ontmoeten. Mensen zoals jij, die interessant zijn. Die een blik hebben op zaken waar ik geen weet van heb?’
De jongen knikt met een glimlach. Voor hem zit een open leven.
‘Als je over een week of wat nadenkt over deze afspraak bijvoorbeeld, dan kun je die duidelijk plaatsen. Je zult weten dat er dingen gezegd zijn, je weet of het warm was of koud, het heeft een indruk achtergelaten. Wat wil je eigenlijk gaan doen?’ Zij vraagt het alsof van het ene op het andere moment een vraag te binnen is geschoten, die buiten de monoloog een bestaansrecht opeist, dermate sterk dat hij ook meteen uitgesproken dient te worden. Als er geen woorden meer volgen, opent de jongen zijn mond.
‘Ik heb net een opdracht gedaan als copywriter, dat beviel me wel. Ik vond het leuk er aan te werken, ondertussen werk ik aan een boek.’
‘Wauw, ja, dat zie ik je doen. Jij bent een schrijver, een echte! Je bent al zo ver. Het is zo interessant mensen als jij te ontmoeten.’
‘Dat geldt ook andersom. Zo weet ik dat deze dag, dit plein en alles daaromheen mij op enig moment in de toekomst te binnen zullen schieten. Het station daar, de kakofonie binnen, het feit dat ik weet wat je rookt, hoe je aan kwam lopen en dat ik de klok in de gaten zou houden, wegens verplichtingen in het verre Noord-Brabant.’
‘Ja, precies zoals ik zei.’
Hij durft haar aan te kijken en haar op te nemen. Het enige wat de jongeman doet is haar de woorden teruggeven, hij gelooft ze niet echt. Dit is niet meer dan een korte afspraak, zoals er vele zullen volgen.

De jongen schrijft op 23 april 2013 dat hij het niet vergeten is. Ze had gelijk en hij beseft het. Hij put moed uit het feit dat hij nog niet verslagen is, dat een enkele ontmoeting, als een paar zinnen in een boek, een reden kunnen zijn om altijd door te gaan. Hij schrijft het op. Een vingeroefening op wat komen gaat.

Binnen het etablissement kijken ze elkander aan. Immer keurend. Thee roeren ze, koffie nippen ze, als ze niet aan hun telefoon dingen regelen. Ze zijn daar om op te vallen. Onopvallend echter worden er dingen duidelijk. Een onwaarneembaar gevoel zwelt op in de borst van de jongen, hij kon het destijds nog niet plaatsen, maar inmiddels is het enig moment in de toekomst. Zoals zij hem zei en hij voorts in andere woorden beamen kan.

donderdag 18 april 2013

Rond Maart

Rond maart

Gehakt met nacho chips staan op het menu. Dat klinkt saai maar verder zit daarbij een eigengemaakte salsa, groene peper, kidneybonen, cheddarkaas, verse koriander, citroensap, zure room, tabasco en guacamole –geserveerd met een kommetje rijst. Het eten beslaat de hele tafel.
De bereiding gebeurde onder het ongezellige licht van een LED-lamp. Zelden is er ongezelliger licht geweest dan die van de LED-lamp. Gespekt van elke vorm van warmte dronk ik een paar glazen wijn, terwijl ik een lepel in de pan had geroerd. Het gehakt moest helemaal gaar zijn. Laatst was ik te snel geweest en had ik een gehele dag boven de pot gehangen. Mijn handen roken nog naar ui van de salsa die ik had gemaakt. De koriander kon dat niet verhelpen. Even had ik nog overwogen om uitgebakken blokjes spek te mixen door het gehakt, maar met een zwakke maag zou dat te vet zijn, met als gevolg dat ik de hele nacht rechtop in bed zou moeten zitten om het opborrelende zuur in mijn maag tegen te gaan. Waarschijnlijk dronk ik daarom rode wijn nu, dat geeft (in tegenstelling tot witte wijn) een verminderde kans op maagzuur dat je slokdarm teistert.
De koriander had ik met mijn handen kapot getrokken en lag in een klein schaaltje ijskoud water. Een citroen lag op een ander schaaltje, geboend alvorens ik zijn vel met kerfjes van een rasp had voorzien. De rijst was gekookt –de korrels lagen ongedurig te wachten op hernieuwde verwarming. Ik dronk traag van mijn wijn.
Toen ik op het werk zat had ik zin om te koken. Eens in de zoveel tijd kwam dat gevoel op borrelen. Mijzelf te buiten te gaan in de keuken. Ik had veel plezier in de bereiding en nog meer in het opmaken van het bord. Vaak hadden mijn echtgenote en ik daar alle kans toe. De tafel zat avonden vol met mensen die een hapje kwamen eten. Volle borden, heerlijke soepen. Ik stond het liefste een hele dag in de keuken –niet om de tongen van andere te strelen, maar simpelweg om mijzelf het genoegen te geven iets te creëren. Dat was natuurlijk toen.

Hij spartelt wat na, de topjes van zijn minuscule pootjes steken net boven het water uit –water dat de schreeuw om hulp dempt. Hij verdrinkt, en probeert zich uit alle macht vast te houden aan dat wat hem bekend is. Een kleine houvast kan hem redden –in uiterste krachtinspanning. Je ziet hem alleen falen, de kringen in het water rijken niet meer tot aan de kant. Dadelijk zie je hem niet meer. Uit het oog uit het hart. Wij weten dat hij ooit heeft bestaan, dat hij deel uit heeft gemaakt van ons leven, een zekerheid die hij nu uit alle macht probeert vast te klampen. Een rietje in het water, maar het drijft weg van hem. Je…wij zijn in staat hem te helpen, een stok in het ondiepe water te steken en hem een veilige haven de bieden. Wij doen dat niet en zien het levenloze lichaam, verstoken van lucht en vriendschap wegdrijven over de bodem van het heldere water. Zo zijn wij, wij moeten onszelf redden.

Ik gooi het eten weg. Twee happen later al. Het smaakt me niet, ik weet niet of het de wijn is, misschien is het wel iets anders, ik heb geen trek. De open mond van de vuilnisbak schrokt alles in een grote hap naar binnen, met een lepel zijn zelfs de restjes welkom, graag.
Zonder een dankbetuiging sluit zij haar bek, en naast haar op het aanrecht stapel ik de vaat op.

Even later pak ik mijn jas en loop doelloos naar buiten toe. Honger heb ik nog steeds niet, in mijn buik heerst onrust. Onzichtbare lieden gebruiken de darmen als waterglijbaan, ze zijn bezet, er kan geen eten bij, alleen drinken. Glijden –Woesj.
Ik proef de straat met mijn voeten, het asfalt als een gladde saus, vers is het nog, in tegenstelling tot de stoeptegels, de brokken vlees, her en der verspreid over het bord –gras als bieslook tussen de naden, de stoeprand, de rand van het bord. Mijn voeten brengen mij naar de drempel van mijn toetje. Alsof ik blindelings een enkele vinger de lucht in heb geduwd, een hand voor mijn ogen en in volstrekte willekeur op de menukaart wees.
Alleen laat ik mij op een kruk zakken in het dorpscafé en ik knik naar de barman, die nog een heel leven voor zich heeft, om aan te geven dat ik hier nu binnen ben en graag wat zou willen drinken. Vanavond maakt het mij niet uit. Wetende dat ik al driekwart fles rood op heb bestel ik tegen beter weten in een groot biertje.

Wij schreven namen op bierviltjes en telefoonnummers, we verzamelden ze. Hij was daar bij, weet je dat nog? Je zult diep in de herinneringen moeten graven nietwaar? Maar jij herinnert hem ook, de ietwat iele jongen, grote mond. De jongen die zichzelf graag overschreeuwde –ter compensatie vermoedelijk. Hij was goed in het vuil over anderen uitstorten en dan lachen om het leed dat hij aan had gericht, het kon hem allemaal niet hard genoeg zijn. We vragen ons af wat er met hem gebeurd is. Hoe zat het ook alweer precies? We konden wel met hem lachen omdat onder die façade een andere jongen schuilde. Of vergissen wij ons nu. We bespreken hem kortstondig tijdens een avond vol verscheurde bierviltjes –enkel en alleen kapotgereten omdat het een lege avond is. Slechts een enkeling zit aan de bar.

Die enkeling, dat ben ik, en het tolt me wat. Ik zie ze wel zitten, hen uit het verleden, maar door de drank weet ik ze zonder een enkele schaamte te negeren. Dit is niet ongemakkelijk. Niet meer.
Zijdelings zie ik ze verveeld bierviltjes scheuren. Thuis had ik eten voor ze gehad, ik had toch geen honger. Ze nippen hun biertjes en ik raad hun gesprekken. Meisjes, drank, toekomst, leefomstandigheden, het weekend. Er veranderde altijd zo weinig. Natuurlijk zijn we nu tien jaar verder, maar de inhoud zal hetzelfde zijn. Volwassen karakters prikken de punt van een mes niet in een oud litteken. Er is geen enkele reden toe.

Nee, het was wel een aardige gast besloten we, en we stapten langs de weet-je-nogs. Lachsalvo’s. Hilariteit. De levensloop van onze jeugd is, ongelooflijk bijna. Een absurdistisch betoog vol perverse uitspattingen die als een open krant op het tafelblad lagen. Goh, wat waren we boeven. Gegniffel om borsten, bijnamen voor meisjes, dronken excessen. Dat we nog leven. Hij ging altijd verder –de freak, het maakte hem niets uit. Je vraagt of hij zich moest bewijzen. Je weet dat het zo was. Wij konden lol om hem hebben, hoe hij altijd in het middelpunt van de belangstelling had willen staan, elke keer weer. Viel hij er buiten dan verzon hij iets om er weer in te geraken. Wij vonden destijds niet dat hij te ver ging. Later wel.

Prevelend neem ik slokken bier. Het gesprek met mijzelf is mij niet meer vreemd. Al vier jaar lang doe ik het inmiddels, het debat tussen de uiterlijke en de innerlijke. De maag borrelt, ze hebben genoeg van de glijbaan daarbinnen. Honger krijg ik, als gevolg van de drank, en ik vreet in een recordtempo het bakje nootjes voor me leeg. De barman is zo vriendelijk me nog een bier te geven. Moeite heb ik om het vocht weg te krijgen, binnensmonds boer ik, laat de lucht ontsnappen, ruik de drank, de nootjes en het verval.
Pas als ik opsta om te plassen merk ik dat alles wat onvast is. Mijn hand leunt tegen de muur en ik pis het uit. Het vliegje in de pot, die moet ik hebben, wegspoelen. Het focuspunt houdt me rechtovereind. Terug aan de bar zie ik mijzelf in de spiegel. Mijn haren zijn grijs geworden en de rimpels zijn vanaf hier gewoon te tellen –ook al moet ik daar moeite voor doen, mijn ogen zijn achteruit gegaan. De barman staat met zijn rug naar me toe de glazen te wassen, het is een stille jongen die zich waarschijnlijk in de weekenden een betere gastheer weet dan nu, een dinsdagavond. Ik loer naar de tafel waar zij zitten, het monument van mijn jeugd. De tafel is leeg, flarden aan karton zijn niet te bekennen, de verlichting spiegelt op de tafel. ‘waar zijn die twee mannen heen?’, vraag ik de jongen achter de toog. ‘Mannen?’, zegt hij en hij kijkt me vragend aan. ‘Je bent vanavond de enige gast.’



dinsdag 2 april 2013

Un fragment du printemps

Ze buitelen over elkaar, om elkaar af te troeven. Het is niet anders en hij ziet het aan. Wachten als een geduldige gekko tot het moment van toeslaan. Komt deze niet dan is dat helemaal niet erg. Hij is jong, weet wat de nachtelijke escapades inhouden.

Buiten liggen op de plassen flinterdunne laagjes ijs, eigenlijk zoals de hele lente al het geval is. Vroeger waren deze laagjes prooi voor de punt van zijn schoen. Tegenwoordig is er genoeg gekraakt en loopt hij er langs zonder blikken of blozen.

Het morrelen van de sleutel: het is een gênant moment en hij weet het halfweg te verhullen door met zijn schouders het zicht vanaf de straat te blokkeren. Als de sleutel er met een raspend geluid in glijdt, weet hij dat het een kwestie van draaien is. In zijn hoofd vraagt hij zich andermaal of waarom sleutels zo klein moeten zijn. Vaak was hij ze kwijt, vaak liet hij ze op onbewaakte deuren in portieken zitten en soms braken ze af als hij de verkeerde uit zijn broek had gepakt. Zulke gedachten had hij vaker, om het antwoord te vinden als hij zijn sleutel –een enkele- terugstopte in zijn zak, een groter exemplaar had er immers niet uitgezien. Hij vindt zichzelf een sukkel.

Als hij in de nacht thuiskomt heeft hij een vast ritueel, hij steekt in de gang een sigaret op, ontdoet zich van zijn jas die, hij in de hoek bij de deur tot een sculptuur werpt. Dan loopt hij via de gang zijn kamer in, bespeelt als een verticale piano de ruggen van zijn boeken, maakt een bocht en loopt de keuken in voor wat te drinken. Negen van de tien keer werpt hij een blik in de koelkast om zich er van te vergewissen dat er morgen een ontbijt is. Misschien is er nog iets gemakkelijks om in elkaar te flansen. Nu houdt hij het bij wijn. Een ijskoude droge Sauvignon Blanc. Op zijn tong proeft hij, laat hij de smaken rollen. Nee, hij is nog niet dronken.

De muziek wordt door hem verzorgd, een deuntje dat de energie niet uit de ruimte wegneemt. Het is vroeg in de ochtend, nog net voor het kwetteren van de vogels. Nu mag hij niet in slaap vallen. Als achtergrond muziekje, zo besluit hij na een denkspel in minuten, zet hij de eerste cd van The Strokes aan en dempt het geluid tot nipt waarneembaar. Dan kijkt hij haar aan en overhandigt hij haar het glas wijn.

Voor haar waren vanavond geen woorden nodig. Een blik aan het begin van de avond. Een blik en een glimlach halfweg. Een korte aanraking bij het passeren. De uitgestoken hand toen hij het pand verliet. Allemaal gaf hij ze het nakijken, de jongens met de geldingsdrang ten spijt. De piepkleine hoopjes aan hoop waren bij voorbaat al tevergeefs. Hij wist het al bij de eerste blik. Ook dit was geen blijvertje.

zondag 31 maart 2013

Op paaseieren lopen




Met lede ogen zag hij het geheel aan, om iets specifieker te zijn: hij zat op de uiterste hoek van de lange eettafel, de ellebogen rustend op het tafelblad, de handen in elkaar gevouwen, zwijgzaam in gedachten. Zonder dat je iets over hem zou weten, zou je zweren dat hij aan het bidden was. Het woord gericht tot zijn god, in het oog van de orkaan. ‘Laat mij het overleven’.
Zo waren zijn gedachten ook. De wens deze dag te overleven. Hij telde de seconden af. Bij elke beweging schoot zijn blik hoopvol naar de mensen. Werd er daar een jas gepakt? Werden er al schoenen aangetrokken? Ving hij daar woorden op die neigde naar een spoedig vertrek?
Telkens weer kwam hij bedrogen uit. Zichzelf vervloekend om zijn gebrek aan rede.

De storm draaide om paaseieren heen, zij waren gevonden en afgewikkeld zodat het bruine goed aangebracht kon worden op zijn meubels, de handen en monden. De wangen en muren. De vloer.
Lise had, zoals gebruikelijk, het voortouw genomen in de huidige malaise. Het was een dot van een kind om te zien, en als ze alleen was een engeltje. Het probleem liet zich pas aanzien als er anderen bij waren. Dan stond ze op, een leider in de dop. Brutaal was ze, en zo zelfverzekerd, dat er momenten waren dat men (zelfs hij) zich afvroeg of het niet te veel van het goede was.
Haar onbesuisde gedrag en haar tomeloze vertrouwen in de medemens, maakte haar in alle opzichten een roekeloos meisje. Een jongensmeisje bovendien. De rokjes en het uiterlijk vertoon stonden in schril contrast met haar daden. Vol bravoure was zij het steeds die het voortouw nam. Ze spoorde anderen aan hun grenzen te verleggen. ‘Doe maar, zullen we, doe maar’.Ook vandaag was het niet anders. Ondanks dat ze uitvoerig met haar spraken die ochtend, dat ze plechtig beloofde een braaf meisje te zijn. De belofte van een vierjarige zegt niet zo veel. Barbie miste ook al twee benen en wat haar.

Zo zat hij maar, als in gebed verzonken. Lise sprong van de rugleuning van de bank af, naar het plafond. Zij schreeuwde van plezier. Thomas zat in de hoek van het kleed met klei te spelen, gekleurde. Het kleed moest toch weg. Linde en Mees speelde een soort tikkertje, de voeten moesten van de vloer zijn, dus die kwamen op tafels en stonden op de onderste rand van de boekenkast. Ook zijn stoelen waren niet veilig. Otto, zijn zwager trok willekeurige boeken uit de kast, las een paar pagina’s en zette de boeken verkeerd weg, of op zijn kop. De zus van hem zat breeduit op de bank te schranzen, ook van de vloer waar m&m’s lagen. Beide ellebogen steunden op het tafelblad en zijn echtgenote probeerde uit alle macht de orde in de keuken bewaren. De oma dronk wijn, dan rode en dan witte, welk glas het dichtste bij stond. De handen bleven in elkaar gevouwen en de gedachten waren bezig.

Uit alle macht had hij geprobeerd dit paasfeest niet door te laten gaan. Wetende dat dit zou gebeuren, wetende dat elke trage seconde een volgende op zou volgen, volgevreten seconden, krijsende seconden, seconden vol haat. Niet aan zijn familie, niet aan de rommel, maar aan de haast, de herrie, de stress. Hij kon het zichzelf niet eens naar de zin maken, laat staan anderen.
Hij had gefaald, gezwicht onder de druk van oma, die wel een punt had. Het paasfeest ging door.

Die mail die hij had gehad, naar aanleiding van een expositie, het had hem niet losgelaten. ‘Je schilderijen zijn heel erg goed!’, gedurende zijn jaren op de kunstacademie had hij nimmer een dergelijk compliment gehad, en zeker niet van iemand uit het vak. De kunstenaar was er blij mee, de vader en echtgenoot kon het niet loslaten, ook niet tijdens het paasfeest. Dus dacht de schilder aan het verloop van de mail. Ze zou foto’s naar de curator van het Noord-Brabants museum sturen. Hij zou verder beoordelen. Geduld werd er van hem gevraagd en dat bezit hij helemaal niet. De eerste dagen na de mail verliepen dan ook uiterst stram, alsof je voor de eerste keer een toon uit een klarinet probeert te krijgen. Er was een beeldend kunstenaar en een mailbox. En er kwam een paasfeest aan.
Omdat hij groots dacht, een solo-expositie in een legitiem museum, wil hij zijn oeuvre uitbouwen, de beelden smeden tot een ruw geheel. Toeschouwers zouden omvergeblazen worden. Eerst moest de bevestiging komen, het ja-woord van zijn liefde –en juist dat bleef uit.
Zo verliep een volle week. Hij maalde en deed niets. Het antwoord probeerde hij in zijn hoofd te beredeneren, maar beredeneren werd piekeren.

Lise stompte tegen zijn been, greep hem vast en kneep uit alle macht in zijn kuit. Ze wilde er langs omdat achter hem alle knutselspullen stonden. Hij bezat veel knutselspullen, in de stellige overtuiging dat knutselen, tekenen en kleien de basis vormen van een goede opvoeding. Twee maal per week nam hij de dag vrij om met Lise door te brengen, dan probeerde hij haar tot creaties aan te zetten, maar ze was te ongeduldig. Een korte concentratieboog zorgde eigenlijk alleen voor rommel. Overal lag wat, en hij mocht het opruimen. Het was te veel voor een jong meisje, ze zou niet weten waar alles hoort.
De kuit deed hem zichtbaar pijn en hij schoof zijn stoel wat op zij. Op dat moment voelde hij ook het trillen van zijn mobiele telefoon. Zoals harten dat doen, deed zijn hart hetzelfde, hij miste een slag. Pakte de telefoon en keek naar het scherm dat al zwart geworden was. In de haast ontgrendelde hij, maar het duurde hem te lang. Veel te lang. De tekst doemde na luttele (zwetende, trillende, angstige) seconden op zijn ietwat traag wordende telefoon.

Lise pakte de knutselspullen, waaronder een grote kan lijm, confetti en gekleurd papier. Otto zat driftig te bladeren in een boek van Lucian Freud en morste zijn bier over een van de pagina’s. Oma kakelde aan een stuk door over de verschillen van vroeger, woorden tussen de slokken. Zijn zus was gestopt met eten en schreeuwde tegen Thomas, die alle dvd’s uit de kast had getrokken en zichzelf bekeek in het spiegelend oppervlakte van Annie Hall. Ze schreeuwde wel iets over eten. Thomas en Linde waren ondertussen bezig de bolderkar de huiskamer binnen te rijden, ze waren op pad geweest over het grindpad nabij zijn huis, op aanraden van Lise die heel even mee was gegaan. De geuren uit de keuken maakte hem misselijk.

Zijn benen sliepen en hij kon niets anders dan opstaan, wankelde als een dronken oma naar zijn vrouw, zoende haar op haar wang. Op het dovende scherm van zijn mobiele telefoon kon je nog net de tekst lezen: Nog maar een uurtje lieverd. x

vrijdag 22 maart 2013

Het onveranderlijke niets

Na veertien PMS-loze maanden had hij het wel gehad. Hij miste het geweeklaag over een afzuigkap die te zacht stond bij het roken van de sigaret. De zeurderige toon als hij, zoals te doen gebruikelijk, geen raam open had gezet, voor de nodige frisse lucht op de slaapkamer, was er niet meer. Zelfs de drang wekelijks de haren te verven in een andere kleur, was hij zo zoetjes aan gaan missen. Zijn plotse besef van eenzaamheid deed hem verlangen naar een andere tijd, die nu, na veertien maanden door hem bestempeld werd als het geluk. Dientengevolge pakte hij zijn mobiel en belde haar.
‘Ik mis je, kom je weer hier wonen’, had hij willen zeggen. Toen ze opnam nam met haar zoetgevooisde stem hakkelde hij echter.
‘Ho-o-oii’, klonk het overdreven vrolijk, zijn stem gelijk een spasme, ietwat verkrampt.
De stem was zo veranderd dat zij niet wist wie ze aan de lijn had. ‘Met wie spreek ik?’
‘Met Hugo’
‘oh’
‘Ja, uhm..’
‘Is er iets, waarom bel je me?’
‘i-i-ik mis je gewoon’.
‘Hugo, je moet echt minder drinken.’
‘Maar ik dronk niets’
‘Je moet wel drinken anders droog je uit’
‘Ja, Esmeralda’
‘Zorg je goed voor jezelf?’
‘Ja, er is weinig veranderd, maar ik mis je gewoon. Alles, eigenlijk wel.’
‘Ik eigenlijk ook’, zacht begon ze te huilen.
‘Wat is er?’ vraagt hij.
‘Niets het zijn de hormonen, ik moet ongesteld worden.’
‘oh’
‘Ja, uhmm..’
‘Weet je, ik bel je over een week weer, dan is het vast over.’
Zonder iets te zeggen hing ze op. Esmeralda liep op het raam af, zette het open en staarde naar buiten.
Hugo, ging op de bank zitten en deed niets. Veertien maanden gingen voorbij.