maandag 23 april 2012

Nummer 19

Om tien voor tien ging de bel, het was Nummer 19. Zijn donkere wenkbrauwen keken vanuit ongeveer 1 meter 87 neer op de kruin van mijn hoofd, mijn ogen waren vastgeplakt op zijn maat 47.Nummer 19 was geen codewoord voor een speciaal agent, nee, Nummer 19 had zijn naam te danken omdat zijn huis zo was genoemd, hij woonde daar, zoals ik op nummer 13 woonde.

Afin, hij stond aan de deur en zei me dat de transactie om 12:00 plaats zou vinden bij de ‘Gevulde Olifant’, en zijn eis was uiteraard dat ik als handlanger mee zou gaan. We zouden daar Titia ‘Het Handgemeen’ Harmsen aantreffen die ons tegen betaling zou voorzien van koffie en sigaretten. Ik kon nummer 19 niet weigeren.

Nummer 19 nam plaats op de bank in mijn huis en ik sprong onder een lauwwarme douche en trok mijn glimmende rode pak aan. Het adamskostuum werd besprenkeld met een geurende olie de snor werd keurig twee kanten op gevouwen en ik trok mijn wit zwart geblokte schoenen aan. Mijn haar stond stijf van de Brillantine en ik stond stijf van de zenuwen.

Nummer 19 je moet er niet mee spotten.

Om 11:55 liepen we aan, ik moest twee en een halve stap zetten om de maat 47 bij te benen. Uit de verte zal het er uit hebben gezien alsof een schooljongetje zijn boze vader bij moest houden die net te horen had gekregen, dat juist op dat moment er onzedelijke standjes uitgevoerd werden door zijn echtgenote en diens borduurinstructeur.

De Merels van de Flat op de hoek schetterden naar ons, en wij gaven hun de vinger. Inmiddels was er wat van de Brillantine via het zweet in mijn oog gelopen, en merkte ik bij een pas dat ik mijn voet verkeerd neer had gezet. Hierdoor hinkte ik nu zo goed en zo kwaad als het kon achter Nummer 19 aan. De geurende olie mengde zich met angstzweet, de lok plakte vast op mijn voorhoofd en in de haast hinkte ik met mijn 57 kilo in een verse hondenpoep. Stoïcijns als Nummer 19 was liep hij voort, geen notie nemen van mijn hijgende en inmiddels aangetaste lichaam. Mijn rug is altijd zwak geweest.

Toen de ‘Vergulde Olifant’ in beeld kwam begon Nummer 19 te briesen en woest met zijn armen om zich heen te slaan. Dat deed hij altijd wanneer we daar naar toe moesten, dat waren de spannende momenten. Hij had mij bij het verlaten van het huis een lijst in handen gegeven met de kosten en wat aan te schaffen bij Titia. Het ging altijd hetzelfde, hij zou met zijn armen over elkaar achter me torenen en ik zou in zijn schaduw tegen Titia zeggen wat we nodig hadden. De ogen van Nummer 19 waren altijd gericht (bijna maniakaal) op de buste van Titia ‘Het Handgemeen’ Harmsen, zijn tong hing uit zijn mond. Ook was er dat hijgen in mijn oor. Ik droeg natuurlijk zo veel Brillantine zodat mijn haar niet op zijn adem mee zou deinen en ik gewoon de bestelling kon plaatsen.

Nummer 19 brulde het nog 1 keer hard uit, spuwde op de vloer, betastte zijn kruis, krabde, duwde zonder enige vorm van beleid een harde wind, schudden de schouders, en sloeg me op de schouder. Au.

Titia stond achter de kassa. Ze keek wat geschrokken, maar dat deed ze altijd als ik iemand mee nam. Voor Nummer 19 was ze misschien wel echt bang, nummer 12 was een oud vrouwtje en die werd in staat geacht om zelf haar boodschappen te doen, voor haar was Titia gewoon Titia alleen kon ze haar wel een ‘Kuthoer’ noemen op een slechte dag. Dusdoende ging ik ook vaak met nummer 12 mee. Bij nummer 12 waren er geen codenamen voor supermarkten, noch bij de andere 20 mensen die ik hielp bij hun boodschappen. Nummer 16 was een grappig kereltje die in de veronderstelling was dat de “Vergulde Olifant’ van hem was en hij dan kon pakken wat hem bliefde. Ik en het personeel lieten hem in die waan, noteerde wat hij mee had genomen en betaalde op een later tijdstip. Maar met Nummer 19 was het altijd oppassen geblazen.

Maar ach, dat hoort bij het werk.

maandag 2 april 2012

Nachtmerrie

Het paard liep op me af, de vrouwe op het paard aanschouwde me enkele seconden, ze had een glimlach waar je ‘u’ tegen diende te zeggen. Ze trok me op het paard en we reden naar de onbekende horizon in een kenmerkend glooiend landschap, met uiteraard wat groener gras...en een picknickmand

Daar zat ze dan, op een zwart paard. Nou ja, dermate donkerbruin dat de kleur niet van zwart te onderscheiden was. Een prachtbeest. Dat komt uit mijn mond misschien vreemd over, want het enige paard wat ik graag zie, is een paard gerookt, in plakjes gesneden op mijn bammetjes, maar dit was een verschijning waar ik niet omheen kon. Het paard stond stil en zij zat daar met wapperende haren in een lentelucht, een met zon en afwisselende bewolking van die grote lichtgevende plukken wit in het heldere blauw.

De perfecte belichting om roering in de onderbuik te voelen en zie hier er was roering in de onderbuik. Het paard zette de pas in.

Het paard werd wat een paard is, een wandelend stukje vlees.

De benen van het beest waren dan nog enigszins gracieus te noemen de vrouw die op het paard zat was dat nog meer.

Haar hoofd draaide ze zo dat de wind de lange haren naar achter blies en de zon haar gelaat bescheen. Het deed mij nog het meeste denken aan de schittering van een volle maan over een zwart stilstaand water. Ja, ik romantiseer. Ik vond het een mooie verschijning en ik kon voorlopig niet anders dan blijven kijken.

Met mijn klompen geklemd in het houten hekwerk onder mij, keek ik naar het dresseren van het gespierde beest dat glom in de zon. Het leek alsof de amazone het leven zelf dresseerde en het haar wil op legde. Ze had niet door dat ik keek, nog niet, maar ik wist dat als ze zich om zou draaien ze me zou zien. Vooralsnog keek ik naar een zijaanzicht, die ik ervoer als een mahonie houten boekenkast tot het plafond gevuld met wereldse literatuur. (Ik houd van boeken en chesterfield stoelen, een thuisbibliotheek als het ware.)

Dat ik vervolgens even verblind werd, kwam door de plotse manoeuvre die het paard maakte. Ze leek op een prinses van weleer bij het indraaien van de bocht. Even zag ik alleen haar silhouet,sterk afgetekend tegen het felle zonlicht dat haar –en het paard, vanachter bescheen en de zonnestralen om haar dansten als de weerkaatsing op een blank goud. Alles in mij stopte even. De stilte duurde enkele seconde en ik werd opgeschrikt door een windvlaag. Mijn klompen droegen even mijn gewicht toen ik meedeinde op de wind. Een zucht was het, een zucht van zachte verlichting en ook een van opperste staat van opwinding.

Als je droomt van een hek lazer je achterover.

Bij het ontwaken. Feitelijk zat ik ineens rechtop gierend in bed.

Het kon ook niet anders.

Hoe wezenlijk de droom ook mocht zijn, een dergelijke vrouw was niet voor mij weggelegd. Als veertienjarige draaide ik mij om op de baal hooi en hoorde in het ochtendkrieken over de weilanden de knal van een jachtgeweer.

Wie hem afschoot is een raadsel, maar de droom bleef elke avond weer komen.
Onder de noemer nachtmerrie.
Helaas.